Mannetje Maan lastige klant voor kleermaker Onze pagina voor de jeugd Voorvader KINDERPUZZEL IJSJE IS EEN EEUWENOUDE LEKKERNIJ Meer vol asfalt n N H li»!È0 f êM? 8 Warm Kwaad Ifl Bolhoed Klap Waar? HfJA ïitëiTïaa u u ra-bi ra >21311 0 mmmirnxi ia cd m r,1 y\L\mh\ Marco Polo Geheim Karretjes I w ia PLUS 14 AUGUSTUS 196.» 6 OP de zolder van een oud huis stond een grote kist, waarin wollen dekens wer den bewaard. Vader Mot, die al tijd al een goede neus had gehad voor het vinden van een nieuwe woning, had zijn vrouw en twee kinderen verheugd naar die zol der meegenomen. Moeder Mot was heel blij met haar nieuwe huis, want ook voor de motten heerste er woningnood. Het was erg moeilijk om iets te vinden, dat niet motecht was. ANNETJE-Maan stond hoog J_YJ[ in de lucht tussen duizen den en nog eens duizenden sterren. Hij was nog niet hele maal rond. Je zag een halve schijf en de mensen zeiden daar om: „Kijk, het is 't eerste kwar tier!" Mannetje-Maan keek nieuwsgierig naar de aarde. Maar hij zag niet veel, omdat het daar beneden nacht was en de mensen sliepen. Opeens zag hij in de ver te een heel klein lichtje pinken. Hij boog zich wat omlaag en zag toen dat het lichtje uit een ka mertje kwam. waar een man aan het werk was. Die man was Jan- met-de-Naald, de kleermaker. Kom, dacht de maan, ik ga eens wat dichterbij; dan kan ik beter zien wat die man doet. Mannetje-Maan gierde van het lachen. En nu werd Jan- met-de-Naald zo kwaad dat hij de maan uit zijn kamertje joeg, en met een smak het raam dicht smeet. Met een ruk schoof hij de gordijntjes voor de ruiten, want hij wilde de maan niet meer zien. En de maan blééf maar lachenZo komt het dat Mannetje-Maan nog steeds zijn kostuum heeft. Als je des avonds naar boven kijkt en je ziet het maantje lachen dan weet je nu wel dat hij nog pret heeft, omdat hij Jan-met-de-Naald zo voor de mal heeft gehouden WVVaN '"M "■s'J" Is. „.'I'' - X ADAT Robbie en moeder Beer de ongelukkige jongen, die zich achter zijn meester aan haast heb* ben nagekeken, zuchten ze. „Ik wou dat we iets kon* den doen om zijn leven gelukkiger te maken" zegt Robbie. „Maar ik zal nu eerst eens die boodschap voor u gaan doen." Hij is nog niet ver weg als hi] plotseling stil staat. „Daar staat nóg een paraplu'' fluistert hij. „Hoe is die daar gekomp-° Ik weet ze* ker dat Sara er geen een had laten n, ze heeft ze allemaal meegenomen toen ik die jongen naar ons huis bracht." wT vy ROBBIE onderzoekt de paraplu nauwkeurig. „J® hij is net zo als die andere," mompelt hij' „Ik weet zeker dat die jongen hem hier niet heeft laten staan, maar wie dan wel? En waaroiu stond-ie zo netjes tegen die boom? Het kan alleen de baas van de jongen geweest zijn en dat moet dan ge weest zijn toen de jongen bij ons in de tuin was- Maar waarom? Waarom? Ik heb nu geen tijd meel om hem achterna te brengen. Ik zal hem tussen die jonge struiken verbergen en hem terugbrengen als ik mijn boodschap gedaan heb." Hij prent de plek goed in zijn geheugen, en gaat verder om zijn boodschap te doen. ROBBIE kijkt nog eens achterom om er zeker van te zijn dat hij de plek, waar hij de paraplu heeft gevonden, straks terug kan vinden. Plot seling voelt hij regenspetters. „Hè bah, ik heb hele maal geen zin om hier een beetje in slecht weer te lopen," moppert hij. „Het gaat harder waaien, dus die paraplu kan ik ook al niet gebruiken. Ik moet hollen, anders kom ik drijfnat in de winkel." De regen wordt minder maar hij ziet een dikke zwarte bewolkte lucht aankomen. Hij zet er dus een flink vaartje achter en gelukkig heeft hij de wind in zij11 rug, zodat hij snel vooruit komt. ROBBIE is nog niet ver als een verschrikkelijk harde windstoot hem treft, gevolgd door een stortbui. Hij zoekt wanhopig naar een plek oh1 te schuilen. „Daar is het huisje van mevroU^ Schaap," denkt hij. „Ik hoop dat ze me binnen la^t- Hij holt naar het hek en ziet dan, tot zijn opluchtinë dat hij niet verder hoeft. „Hoera, bof ik even," zucb hij. „Wat heerlijk dat die heg zo dik is. De i"e£e^ gaat er allemaal langs. Tot nu toe ben ik praktisch droog gebleven maar ik hoop toch wel dat het niet 2° lang meer duurt." Langzamerhand houdt het op met regenen en Robbie wil weer weggaan om zijn boo schap te gaan doen. „Ik zal eerst eens kijke of die dikke donkere wolken weg zijn," denkt nb' Terwijl hij staat te wachten hoort hij een licht luid en als hij door de spijlen van het hek he®s gluurt, ziet hij dat mevrouw Schaap de tuin in gekomen en dat ze loopt te steunen en te kreun® Ze ziet er zo ongelukkig uit, dat Robbie het n .jj open maakt. „Is er iets aan de hand? Kan soms helpen?" vraagt hij. De zwerftocht van Fladder de mot „En jullie, wat zeggen jullie ervan?", vroeg vader Mot aan Fladder en Dwar rel. „Fijn, heerlijk", spraken de twee kleine mottenkindertjes, „echte wol, wat zullen we smullen" „Ja jongens, honger zullen we niet lij den hier". En zo kwam het dat de familie Mot zich in de wollen dekens nestelde en al na een poosje waren er heel wat dunne plekjes en kleine gaatjes in de dekens ie vinden. Maar Fladder had er al gauw genoeg van. „Ik zou wel eens wat anders willen zien dan dekens", klaagde hij. „Wat ben je toch ondankbaar", zei vader Mot boos. „Je weet toch, wat er met je oom gebeurde? Hij verliet zijn veilige huis en nooit zag iemand hem terug". „Ja, maar dat zou mij vast niet ge beuren. Ik ben oud en wijs genoeg om op mezelf te passen. Laat me toch gaan". Fladder bleef maar zaniken, totdat vader Mot op een goede dag sprak: „Je bent 'n eigenwijs beest en je moet 't zelf maar weten. Maar ik heb je gewaarschuwd .Ga dan maar eens 'n kijkje nemen", en hoewel moeder Mot haar kind met een bezorgde blik nakeek, vloog Fladder de volgende och tend vroeg weg. „Wat is die wereld groot". Ineens zag hij een pracht van een wollen jas voor bijkomen. Zijn maagje knorde van hon ger en daarom aarzelde hij niet lang en vloog hij pardoes in de jaszak van een deftige meneer. Hij smulde en at zijn buikje bol en rond en viel daarna in slaap. Hij droomde van een lekkere knot wol en toen hij wakker werd, verliet hij de jaszak. Fladder vloog een open staand raam binnen en ja hoor. Daar zag hij een heerlijke bol rose wol op de grond liggen. Hij vloog er een paar maal omheen, toen hij een verschrikte stem hoorde roepen: „Een mot, o jeetje, een mot", en een hand probeerde hem te pakken te krijgen. JAN-MET-DE-NAALD keek raar op toen hij de maan zo dicht bij de aarde zag. Wat krijgen we nou! dacht hij, zo groot heb ik de maan nog nooit gezien'. Dat moest hij eens wat beter gaan bekijken en daarom schoof hij van zijn tafel en ging van het raam staan. „Goede avond!" zei Mannetje-Maan. ,.Van 't zelfde!" zei Jan-met-de- Naald. Ik kom even een praatje maken. Met de sterren ben ik al lang uitgepraat en de mensen slapen allemaal, behalve Daar heb ik geen tijd voor. vriend!" zei Jan-met-de-Naald. „Heb je het dan zo druk?" „Ja, maantje! De mensen willen al- maal gauw geholpen worden en als ik het niet doe, gaan ze naar een an der." „Ben je een goede kleermaker?" ..O ja, ik kèn mijn vak, al zeg ik het zelf!" zei Jan trots. Zou je dan voor mij ook een kos tuum kunnen maken?", vroeg de maan. „Waarom niet? Als je wat dichterbij komt, neem ik wel even de maat." gebeurd was praatten ze samen nog een poosje. Mannetje-Maan zocht de stof uit, waaruit zijn kostuum gemaakt moest worden en toen zei hij: ,,Mooi zo! Ik houd je niet langer op, Jan-met-de- Naald. Over een poosje kom ik passen. Kan dat?" „O ja. best. Ik zal zorgen dat het kostuum klaar is." Mannetje-Maan vertrok en Jan-met-de Naald ging ijverig aan het werk. Een tijdje later stond Jan 's avonds van ziin tafel op en liep naar het raam met het kostuum voor Mannetje-Maan op de Toen stapte Mannetje-Maan in het kleine werkkamertje van Jan-met-de- Naald. Die ki-eeg hot wel wat warm. maar dat vond hij niet erg. De kachel was daarstraks uitgegaan en het was een beetje kil geworden. Wat warmte kon hij dus best gebruiken. Ijverig begon Jan te meten en te schrijven en toen dat arm. Het leek wel of Mannetje-Maan daar op gewacht had, want ja hoor, daar kwam hij naar beneden- Maar oei, wat schrok het kleermakertje: de maan was ontzettend gegroeid; hij was hele maal rond geworden. En toen de maan zijn kostuum ging passen stond Jan dui zend angsten uit. Nee, het ging niet; het kostuum was veel en veel te klein. „Ja, het zit wel een beetje nauw!" vond ook de maan. „Ik heb het precies volgens de maat gemaakt, maar je bent ook zo dik ge worden," zuchtte Jan. ..Weet je wat je doen moet? Veran der het maar. Neem nog maar eens de maat en dan kom ik over een poosje terug.' „Daar zal het niet mooier op wor den." zei Jan, „ik zal er stukken tus sen moeten zetten." „Niks erg, kleermakertje. Ik draag net toch maar alleen 's nachts en dan ziet niemand mij!" En weer vertrok het maantje. En de kleermaker zocht zijn bed op. want het was erg laat en hij was moe omdat hii zo hard gewerkt had. Op zekere avond kwam Mannetje- Maan terug. Maar ooooo nu was hij weer mager geworden. Dat kwam om dat het 't laatste kwartier was. zoals de mensen dat noemen. „Goede avond. Is mijn kostuum in orde?" begon de maan. Maar Jan had al lang gezien dat de maan weer zo ma ger was als de eerste keer- Hij krabde zich achter het oor en zei: „Dat heb ik nog nooit meegemaakt. Ik heb veel ra re klanten maar zo eentje als jij ben ik nog niet tegengekomen. Jij bent de ene keer dik en de andere keer weer mager". „Ja. dat is zo mijn gewoonte, kleerma kertje!" zei het maantje en lachte zo hard, dat de sterretjes schrokken en nog feller pinkten. „Je zult het kostuum nog eens moeten veranderen.' „Geen denken aan!' 'riep Jan woe dend. ,,Met jou kan ik wel aan de gang blijven. Hou je vodden maar aan en.... en.... loop naar de maan!" Fladder dacht ineens aan de waarschu wing van zijn vader en maakte dat hij wegkwam. Dat scheelde niet veel, dacht hij en vlug kroop hij in een oude bol hoed, die op de kapstok lag. „Wat een kale hoed", mompelde hij. toen hij de bolhoed aan alle kanten had bekeken. „Dat is geen plaats voor een mot van goede familie. Er zit zelfs geen wollen pluisje meer aan". Snel verliet hij de kapstok en ging verder op onderzoek uit. Door het sleutelgat van een kast zag hij een stapel truien liggen. „Dat is precies wat ik zoek", zei hij zachtjes, en na enige moeite gelukte het hem aan de andere kant van de kast deur te komen. Hij nestelde zich behaag lijk tussen de mouwen van een blauwe trui en begon te knabbelen. „Maar dat is geen wol, wat een vieze smaak. Bah, nee. dat is niet om te eten", mopperde hij. Zou dat nou nylon zijn? vroeg hij zich verbaasd af. Nogmaals snuffelde hij tussen de mou wen, en zei toen beslist: „Nee. dat is geen wol. 't Lijkt er niet op, hoewel ik wel een wolsmaak proef. Maar 't is erg vies". Zijn moeder had hem verteld, dat ou derwetse wol. zoals die vroeger bestond, veelal was vervangen dioor stoffen, die er wel op leken, maar niet smaakten, ja, zelfs heel erg ongezond waren voor motten en Fladder zag een nieuw ge vaar. „Ik zou er wel ziek van kunnen wor den", mompelde hij en gauw kroop hij de mouwen weer uit. „Nee. dat is niets voor mij". Juist, toen hij de kast weer door het sleutelgat wilde verlaten, werd de deur geopend. Meteen kreeg hij een flinke tik te pakken van een mevrouw, die schrok, toen ze hem zag. „Dat kan toch niet, motten, in mijn linnenkast?" riep ze verschrikt. Flad der, die even verdoofd was van de klap, dwarrelde een moment wezenloos rond, maar werd ineens klaarwakker, toen hij merkte, dat hij achterna werd gezeten. De mevrouw sloeg in 't wilde weg en dat was z'n geluk. Hij vloog zo hard hij kon en verliet 't huis. „Dat was bijna raak, tjonge, wat een schrik", zei Fladder. Hijgend en met de angst nog in z'n lijf, ging hij naast een dikke spin zitten. „Mmmm, daar staat een heerlijk hapje voor me klaar", sprak de spin, maar Fladder was de spin net iets te vlug af. „Ha,ha, ha ,dat had je niet gedacht, hè meneer de Spin?" „Nee, deze keer was je vlugger dan ik", gromde de spin boos. Maar de vol gende keer ontsnap je me niet. hou daar maar rekening mee". Fladder had een vermoeiende en ang stige dag achter de rug en besloot vroeg naar bed te gaan. Maar waar? In de open lucht slapen was te gevaarlijk, want een mot is een lekker hapje voor tal van vogels. 't Werd al donker en nog steeds had Fladder geen rustplaats gevonden.„Er is maar één veilig plekje", mompelde hij en met een verlegen gezicht klopte hij even later aan bij de deur van zijn ouderlijk huis. „Wie kan daar zo laat op de avond nog zijn?" mompelde vader Mot ver baasd maaar toen hij Fladder voor zich zag staan, sloot hij hem in zijn armen. Dwarrel, die eigenlijk een beetje af gunstig op haar broer was geweest, was voorgoed genezen, toen ze de avonturen van Fladder hoorde en die avond was 't groot feest in de oude dekenkist, waar de verloren zoon met blijdschap werd binnengehaald. TIEKE SLIJK THEO LUYSTERBURG VAN de Engelse staatsman William Gladstone is bekend, dat hij er grote liefhebberij in had schilde rijen te verzamelen. Toen hij eens in de etalage van een handelaar een fraai doek zag, dat een edelman uit de Mid deleeuwen voorstelde, stapte hij onmid- dellij k de zaak binnen met de bedoeling het schilderij te kopen. Gladstone schrok echter zó van de prijs, dat hij er ten slotte maar vanaf zag. Toen hij enige tijd later bij een bevriende lord op be zoek was, zag hij bij deze het schilderij hangen. „Een mooi doek", zei Gladsto ne. „Ja, een van mijn voorvaderen." antwoordde de lora losjes en achteloos „Zo,'' zei Gladstone, „dat is wel vreemd Als indertijd het schilderij niet zo prijzig was geweest, zou de man nu een van mijn voorvaderen zijn." De kinderpuzzel van 24 juli j.l. was weer helemaal fout. Wij hopen dat dit de laatste keer is dat zo iets gebeurt. Tóch zijn er nog oplossingen binnen gekomen, die we dan ook graag een prijsje toekennen: Hans Bok (8 jaar), Wijkeroogstraat 8, Velsen (Noord); Loesje Erich, Rudolf Dieselstraat 11, Amsterdam; Eduard Machen, Melissantstraat 252, Kotter- dam-23; Heieen van Sambeek, Oude Groenmarkt 16, Haarlem; Erma en Adrie v. Gemert, Harmenjansstraat 1. Haarlem. De oplossingen van de kinderpuzzel kunnen tot 23 augustus ingestuurd worden naar de puzzelredactie „Flus" Schiedamse Vest 111 te Rotterdam, of naar het bureau van de krant. OVER de gehele wereld behoort Ijs tot een van de meest geliefde lek kernijen, en in de laatste twintig jaar smullen er steeds meer mensen van. Vooral in Amerika, dat met 12 kilo per persoon per jaar ver boven andere landen uitsteekt en waar zowel in de zo mer als in de winter enorme hoeveelhe den ijs worden verorberd- Ook in Rus land. dat voor wat het gebruik betreft na Amerika komt, worth 's winters veel ijs gegeten en bij een temperatuur van meer dan vijftien graden onder nul, kan men in de Moskouse straten mannen, vrouwen en kinderen met smaak een ijsje zien eten. Hoewel vaak de Italianen als de beste ijsbereiders worden gezien, wordt in verhouding tot andere landen daar betrekkelijk weinig ijs gegeten. Terwijl in vroeger eeuwen toch de Ro meinse vorsten het voorbeeld hebben ge geven en het vermoeden bestaat dat de gewoonte van het eten van ijs van Ita lië naar andere landen in Europa is ge komen. Daarmee weten we meteen dat ijs be paald geen produkt van vandaag of gis teren is. Integendeel, reeds 3000 jaar v. Chr zouden de Chinezen ijs al als lek kernij hebben beschouwd. Natuurlijk was dit ijs op een geheel andere manier be reid dan tegenwoordig het geval is, nu wij de beschikking hebben over de mo dernste machines. Het was gewoon ijs. dat van de bergen werd gehaald en dat werd fijngestampt, waarna men het met melken zoetsmakende stoffen vermengde. Ook de Egyptische farao's zouden der gelijk ijs hebben gegeten. Dat ook de oude Grieken ij's hebben gekend, staat wel vast-, Alexander de Grote, de beroemde legeraanvoerder, was er bijzonder op gesteld. Een van de grootste genoegens die hij kende na het heetst van het gevecht, was het nutti gen van een flinke portie ijs. Hij had hiertoe een klein legertje slaven in dienst. J die in looppas het ijs van de bergen in Macedonië haalden. Hij was een der eersten die het ijs niet alleen met melk en honing, maar tevens met het sap van vruchten liet vermengen. De Romeinse vorsten volgden zijn voor beeld en hadden ook speciale slaven, die ijs en sneeuw van de bergen moesten halen teneinde de tongen van hun heren en meesters te doen strelen met deze smakelijke afkoeling. Zo is van keizer Nero bekend dat hij dagelijks, voordat hij zich te ruste begaf, een flinke hoe veelheid ijs verorberde- Nadat hij een van zijn bevelhebbers met een schip had uitgezonden om een grote voorraad ijs te halen en dit bij diens terugkeer alle maal gesmolten bleek te zijn. viel deze bevelhebber en gunsteling van de kei zer volkomen in ongenade en moest zelfs zijn „domheid" met z'n leven betalen. De Romeinen waren trouwens allemaal dol op ijs, want herhaaldelijk heeft de wijsgeer Seneca hen gewaarschuwd zich toch wat te matigen. Op een gegeven mo ment echter schenen zij plotseling ge noeg te hebben van ijs en raakte het tenslotte geheel uit de mode. Toen dan ook de beroemde Venetiaan- se ontdekkingsreiziger Marco Polo na lange tijd naar Italië terugkeerde, bracht hij de Italianen werkelijk iets nieuws mee n.l. het recept om ijs te bereiden. De Italianen maakten er gretig gebruik van en vooral in Florence wist men er een ware kunst van te maken. ioen Catherina de Médicis met Hen drik II van Frankrijk trouwde, bracht zij haar eigen koks uit Italië mee. Bij de recepten van allerlei gerechten, die dezen bij zich hadden bevmd zich ook het recept voor ijs, dat zodoende dus in Frankrijk terecht kwam en alom ten zeerste werd gewaardeerd. Ook Lode- wijk XIV en Lodewijk XV hadden spe ciale koks voor de bereiding van ijsge- rechten in dienst en zij ondervonden de meeste waardering als zij erin slaagden een nieuw smakelijk recept t.e bedenken Koning Karei I van Engeland hield eveneens van ijs en hij liet daartoe spe ciaal de kok Gerard Tissain uit Frank rijk overkomen. De Engelse koning was zo tevreden over deze Tissain. dat hij hem een jaarlijkse extra beloning van tweehonderd gulden gaf op voorwaarde dat zijn kok slechts ijs voor hem bereid de en zijn recepten strikt geheim hield- Na de dood van Karei I verkocht Tissain zijn recepten aan de eigenaar van een Parijs restaurant en diens ijs was wel dra in de gehele stad en wijde omtrek een beroemd geworden lekkernij. Na de Franse revolutie vluchtten vele Fran sen naar het buitenland. Zij waren van have en goed beroofd, maar hun kennis waar het de bereiding van ijs betrof, kon hun uiteraard niet worden ontnomen en velen van hen begonnen een banketbak kerij, waarin zij eveneens ijs verkoch ten. Het ijs in de vorm, zoals wij dat nu kennen, zouden we hebben te danken aan de Italiaan Procopio Cultelli. Deze werk te als jongen bij een suikerbakker, die wel eens blokken ijs gebruikte om be paalde produkten koel te houden. Cultel li ging met het ijs aan het experimente ren, stampte het fijn in een bus. ver mengde het met vla en essence en draal de daarna de bus in brokken ijs net zolang rond totdat de inhoud ervan op gestijfd was. Cultelli zelf, maar ook zijn baas, vond het aldus verkregen pro dukt zo lekker, dat de laatste besloot het voortaan in zijn zaak te verkopen. Later opende Cultelli in de Rue de 1' Ancienne Comédie een restaurant. Zijn ijs werd weldra een van de meest befaamde pro dukten van het huis. Het was eveneens een Italiaan, n.l. Carlo Gratti, die in 1825 voor het eerst in Londen karretjes op straat bracht, waar de mensen ijs konden kopen. Dat hij met zijn ijs goede zaken deed, bleek wel uit het feit dat hij tenslotte in de wintermaanden gedwongen was ijs uit Noorwegen aan te voeren. Het ijs be waarde Gratti in diepe putten. Van het ene land ging het ijs naar het andere. Mensen, die het in het buiten land hadden geproefd, voerden het in hun eigen land in of men ging 't op eigen houtje net zolang proberen totdat men een smakelijk geheel had verkre gen. En zo werd langzamerhand het ijs. na eerst een gerecht geweest te zijn dat uitsluitend werd vervaardigd om keizerlijke en koninklijke tongen te stre len, gemeengoed en een weliswaar sma kelijke maar alledaagse lekkernij. EEN uiterst merkwaardig meer is dat van Santa Brea op Trinidad, dat in 1595 door sir Walter Raloigh werd ontdekt. Het is een meer van ge middeld 600 meter doorsnede en gevuld met asfalt dat reeds eeuwen en eeuwen geleden werd gevormd door de vermen ging van aardolie, zand en klei- Tot 1864 zag men in de grote grauwe en zwarte massa niets anders dan een dodelijk ge vaar. waar men beter ver van kon blil- ven. want raakte men er onverhoopt in verzeild, dan was men reddeloos verlo ren. Maar een goede honderd jaar geleden zag men de grote en rijke mogelijkheden, (lie de enorme asfaltbron bood. Onmoge lijk na te gaan voor welke doeleinden sindsdien het asfalt uit het meer van San ta Brea heeft gediend, zoals het asfalte ren van wegen in de gehele wereld, de dakbedekking van huizen en gebouwen e de ontelbare nevenprodukten. die men in laboratoria aan het asfalt wist te onttrek ken. Men schat de hoeveelheid asfalt van het meer op 30 miljoen ton en hoewel er jaar in jaar uit intensief asfalt wordt ge wonnen, is er nog maar pas 5 miljoen uit verdwenen en is het peil van het meer m de laatste vijftig jaar slechts een zeven tal meters gezakt. In 1928 kwam er plotseling een enorme boomstam loodrecht uit het asfalt tevoor schijn. De stam „stond" als het ware in het asfalt. Men zaagde er een stuk vanaf en na een nauwkeurig onderzoek kwmen geleerden tot de conclusie dat d - boom stam minstens 4000 jaar in het asfalt had gezeten. Na enkele dagen was het ande re deel in het weliswaar trage maar al tijd bewegende asfalt verdwenen. Dgelijks zijn arbeiders bezig met hou welen stukken asfalt uit het meer te hou wen, want nog altijd is er grote vraag naar dit produkt en vormt het meer van Santa Brea een rijke bron van inkomsten voor Trinidad. ROBBIE DE BEER en: De betoverde paraplu IV *r^- f //*w v\ v'f IK' UMV,.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1965 | | pagina 16