Mannetje Maan lastige
klant voor kleermaker
Onze pagina
voor de jeugd
Voorvader
KINDERPUZZEL
IJSJE IS EEN EEUWENOUDE LEKKERNIJ
Meer vol
asfalt
n
N
H
li»!È0
f
êM?
8
Warm
Kwaad
Ifl
Bolhoed
Klap
Waar?
HfJA ïitëiTïaa
u u ra-bi
ra
>21311 0
mmmirnxi
ia cd m
r,1
y\L\mh\
Marco Polo
Geheim
Karretjes
I w
ia
PLUS
14 AUGUSTUS 196.» 6
OP de zolder van een oud
huis stond een grote kist,
waarin wollen dekens wer
den bewaard. Vader Mot, die al
tijd al een goede neus had gehad
voor het vinden van een nieuwe
woning, had zijn vrouw en twee
kinderen verheugd naar die zol
der meegenomen. Moeder Mot
was heel blij met haar nieuwe
huis, want ook voor de motten
heerste er woningnood. Het was
erg moeilijk om iets te vinden,
dat niet motecht was.
ANNETJE-Maan stond hoog
J_YJ[ in de lucht tussen duizen
den en nog eens duizenden
sterren. Hij was nog niet hele
maal rond. Je zag een halve
schijf en de mensen zeiden daar
om: „Kijk, het is 't eerste kwar
tier!" Mannetje-Maan keek
nieuwsgierig naar de aarde. Maar
hij zag niet veel, omdat het daar
beneden nacht was en de mensen
sliepen. Opeens zag hij in de ver
te een heel klein lichtje pinken.
Hij boog zich wat omlaag en zag
toen dat het lichtje uit een ka
mertje kwam. waar een man aan
het werk was. Die man was Jan-
met-de-Naald, de kleermaker.
Kom, dacht de maan, ik ga eens
wat dichterbij; dan kan ik beter
zien wat die man doet.
Mannetje-Maan gierde van
het lachen. En nu werd Jan-
met-de-Naald zo kwaad dat hij
de maan uit zijn kamertje joeg,
en met een smak het raam dicht
smeet. Met een ruk schoof hij
de gordijntjes voor de ruiten,
want hij wilde de maan niet
meer zien. En de maan blééf
maar lachenZo komt het
dat Mannetje-Maan nog steeds
zijn kostuum heeft. Als je des
avonds naar boven kijkt en je
ziet het maantje lachen dan weet
je nu wel dat hij nog pret heeft,
omdat hij Jan-met-de-Naald zo
voor de mal heeft gehouden
WVVaN
'"M "■s'J"
Is. „.'I'' - X
ADAT Robbie en moeder Beer de ongelukkige
jongen, die zich achter zijn meester aan haast heb*
ben nagekeken, zuchten ze. „Ik wou dat we iets kon*
den doen om zijn leven gelukkiger te maken" zegt
Robbie. „Maar ik zal nu eerst eens die boodschap
voor u gaan doen." Hij is nog niet ver weg als hi]
plotseling stil staat. „Daar staat nóg een paraplu''
fluistert hij. „Hoe is die daar gekomp-° Ik weet ze*
ker dat Sara er geen een had laten n, ze heeft
ze allemaal meegenomen toen ik die jongen naar ons
huis bracht."
wT
vy
ROBBIE onderzoekt de paraplu nauwkeurig. „J®
hij is net zo als die andere," mompelt hij'
„Ik weet zeker dat die jongen hem hier niet
heeft laten staan, maar wie dan wel? En waaroiu
stond-ie zo netjes tegen die boom? Het kan alleen de
baas van de jongen geweest zijn en dat moet dan ge
weest zijn toen de jongen bij ons in de tuin was-
Maar waarom? Waarom? Ik heb nu geen tijd meel
om hem achterna te brengen. Ik zal hem tussen
die jonge struiken verbergen en hem terugbrengen
als ik mijn boodschap gedaan heb." Hij prent de
plek goed in zijn geheugen, en gaat verder om zijn
boodschap te doen.
ROBBIE kijkt nog eens achterom om er zeker
van te zijn dat hij de plek, waar hij de paraplu
heeft gevonden, straks terug kan vinden. Plot
seling voelt hij regenspetters. „Hè bah, ik heb hele
maal geen zin om hier een beetje in slecht weer te
lopen," moppert hij. „Het gaat harder waaien, dus
die paraplu kan ik ook al niet gebruiken. Ik moet
hollen, anders kom ik drijfnat in de winkel." De
regen wordt minder maar hij ziet een dikke zwarte
bewolkte lucht aankomen. Hij zet er dus een flink
vaartje achter en gelukkig heeft hij de wind in zij11
rug, zodat hij snel vooruit komt.
ROBBIE is nog niet ver als een verschrikkelijk
harde windstoot hem treft, gevolgd door een
stortbui. Hij zoekt wanhopig naar een plek oh1
te schuilen. „Daar is het huisje van mevroU^
Schaap," denkt hij. „Ik hoop dat ze me binnen la^t-
Hij holt naar het hek en ziet dan, tot zijn opluchtinë
dat hij niet verder hoeft. „Hoera, bof ik even," zucb
hij. „Wat heerlijk dat die heg zo dik is. De i"e£e^
gaat er allemaal langs. Tot nu toe ben ik praktisch
droog gebleven maar ik hoop toch wel dat het niet 2°
lang meer duurt."
Langzamerhand houdt het op met regenen
en Robbie wil weer weggaan om zijn boo
schap te gaan doen. „Ik zal eerst eens kijke
of die dikke donkere wolken weg zijn," denkt nb'
Terwijl hij staat te wachten hoort hij een licht
luid en als hij door de spijlen van het hek he®s
gluurt, ziet hij dat mevrouw Schaap de tuin in
gekomen en dat ze loopt te steunen en te kreun®
Ze ziet er zo ongelukkig uit, dat Robbie het n .jj
open maakt. „Is er iets aan de hand? Kan
soms helpen?" vraagt hij.
De zwerftocht van
Fladder de mot
„En jullie, wat zeggen jullie ervan?",
vroeg vader Mot aan Fladder en Dwar
rel. „Fijn, heerlijk", spraken de twee
kleine mottenkindertjes, „echte wol, wat
zullen we smullen"
„Ja jongens, honger zullen we niet lij
den hier".
En zo kwam het dat de familie Mot
zich in de wollen dekens nestelde en al
na een poosje waren er heel wat dunne
plekjes en kleine gaatjes in de dekens
ie vinden. Maar Fladder had er al gauw
genoeg van.
„Ik zou wel eens wat anders willen
zien dan dekens", klaagde hij.
„Wat ben je toch ondankbaar", zei
vader Mot boos. „Je weet toch, wat er
met je oom gebeurde? Hij verliet zijn
veilige huis en nooit zag iemand hem
terug".
„Ja, maar dat zou mij vast niet ge
beuren. Ik ben oud en wijs genoeg om
op mezelf te passen. Laat me toch gaan".
Fladder bleef maar zaniken, totdat
vader Mot op een goede dag sprak:
„Je bent 'n eigenwijs beest en je moet
't zelf maar weten. Maar ik heb je
gewaarschuwd .Ga dan maar eens 'n
kijkje nemen", en hoewel moeder
Mot haar kind met een bezorgde blik
nakeek, vloog Fladder de volgende och
tend vroeg weg.
„Wat is die wereld groot". Ineens zag
hij een pracht van een wollen jas voor
bijkomen. Zijn maagje knorde van hon
ger en daarom aarzelde hij niet lang en
vloog hij pardoes in de jaszak van een
deftige meneer. Hij smulde en at zijn
buikje bol en rond en viel daarna in
slaap. Hij droomde van een lekkere knot
wol en toen hij wakker werd, verliet
hij de jaszak. Fladder vloog een open
staand raam binnen en ja hoor. Daar
zag hij een heerlijke bol rose wol op
de grond liggen. Hij vloog er een paar
maal omheen, toen hij een verschrikte
stem hoorde roepen: „Een mot, o jeetje,
een mot", en een hand probeerde hem
te pakken te krijgen.
JAN-MET-DE-NAALD keek raar op
toen hij de maan zo dicht bij de
aarde zag. Wat krijgen we nou!
dacht hij, zo groot heb ik de maan nog
nooit gezien'. Dat moest hij eens wat
beter gaan bekijken en daarom schoof
hij van zijn tafel en ging van het raam
staan.
„Goede avond!" zei Mannetje-Maan.
,.Van 't zelfde!" zei Jan-met-de-
Naald.
Ik kom even een praatje maken. Met
de sterren ben ik al lang uitgepraat en
de mensen slapen allemaal, behalve
Daar heb ik geen tijd voor. vriend!"
zei Jan-met-de-Naald.
„Heb je het dan zo druk?"
„Ja, maantje! De mensen willen al-
maal gauw geholpen worden en als
ik het niet doe, gaan ze naar een an
der."
„Ben je een goede kleermaker?"
..O ja, ik kèn mijn vak, al zeg ik het
zelf!" zei Jan trots.
Zou je dan voor mij ook een kos
tuum kunnen maken?", vroeg de
maan.
„Waarom niet? Als je wat dichterbij
komt, neem ik wel even de maat."
gebeurd was praatten ze samen nog een
poosje. Mannetje-Maan zocht de stof uit,
waaruit zijn kostuum gemaakt moest
worden en toen zei hij: ,,Mooi zo! Ik
houd je niet langer op, Jan-met-de-
Naald. Over een poosje kom ik passen.
Kan dat?" „O ja. best. Ik zal zorgen dat
het kostuum klaar is."
Mannetje-Maan vertrok en Jan-met-de
Naald ging ijverig aan het werk. Een
tijdje later stond Jan 's avonds van ziin
tafel op en liep naar het raam met het
kostuum voor Mannetje-Maan op de
Toen stapte Mannetje-Maan in het
kleine werkkamertje van Jan-met-de-
Naald. Die ki-eeg hot wel wat warm.
maar dat vond hij niet erg. De kachel
was daarstraks uitgegaan en het was een
beetje kil geworden. Wat warmte kon
hij dus best gebruiken. Ijverig begon
Jan te meten en te schrijven en toen dat
arm. Het leek wel of Mannetje-Maan
daar op gewacht had, want ja hoor, daar
kwam hij naar beneden- Maar oei, wat
schrok het kleermakertje: de maan
was ontzettend gegroeid; hij was hele
maal rond geworden. En toen de maan
zijn kostuum ging passen stond Jan dui
zend angsten uit. Nee, het ging niet; het
kostuum was veel en veel te klein.
„Ja, het zit wel een beetje nauw!"
vond ook de maan.
„Ik heb het precies volgens de maat
gemaakt, maar je bent ook zo dik ge
worden," zuchtte Jan.
..Weet je wat je doen moet? Veran
der het maar. Neem nog maar eens
de maat en dan kom ik over een poosje
terug.'
„Daar zal het niet mooier op wor
den." zei Jan, „ik zal er stukken tus
sen moeten zetten."
„Niks erg, kleermakertje. Ik draag
net toch maar alleen 's nachts en dan
ziet niemand mij!" En weer vertrok het
maantje. En de kleermaker zocht zijn
bed op. want het was erg laat en hij
was moe omdat hii zo hard gewerkt had.
Op zekere avond kwam Mannetje-
Maan terug. Maar ooooo nu was hij
weer mager geworden. Dat kwam om
dat het 't laatste kwartier was. zoals de
mensen dat noemen.
„Goede avond. Is mijn kostuum in
orde?" begon de maan. Maar Jan had
al lang gezien dat de maan weer zo ma
ger was als de eerste keer- Hij krabde
zich achter het oor en zei: „Dat heb ik
nog nooit meegemaakt. Ik heb veel ra
re klanten maar zo eentje als jij ben ik
nog niet tegengekomen. Jij bent de ene
keer dik en de andere keer weer mager".
„Ja. dat is zo mijn gewoonte, kleerma
kertje!" zei het maantje en lachte zo
hard, dat de sterretjes schrokken en
nog feller pinkten. „Je zult het kostuum
nog eens moeten veranderen.'
„Geen denken aan!' 'riep Jan woe
dend. ,,Met jou kan ik wel aan de gang
blijven. Hou je vodden maar aan en....
en.... loop naar de maan!"
Fladder dacht ineens aan de waarschu
wing van zijn vader en maakte dat hij
wegkwam. Dat scheelde niet veel, dacht
hij en vlug kroop hij in een oude bol
hoed, die op de kapstok lag.
„Wat een kale hoed", mompelde hij.
toen hij de bolhoed aan alle kanten had
bekeken. „Dat is geen plaats voor een
mot van goede familie. Er zit zelfs geen
wollen pluisje meer aan". Snel verliet hij
de kapstok en ging verder op onderzoek
uit.
Door het sleutelgat van een kast zag
hij een stapel truien liggen.
„Dat is precies wat ik zoek", zei hij
zachtjes, en na enige moeite gelukte het
hem aan de andere kant van de kast
deur te komen. Hij nestelde zich behaag
lijk tussen de mouwen van een blauwe
trui en begon te knabbelen.
„Maar dat is geen wol, wat een vieze
smaak. Bah, nee. dat is niet om te eten",
mopperde hij. Zou dat nou nylon zijn?
vroeg hij zich verbaasd af.
Nogmaals snuffelde hij tussen de mou
wen, en zei toen beslist: „Nee. dat is
geen wol. 't Lijkt er niet op, hoewel ik
wel een wolsmaak proef. Maar 't is
erg vies".
Zijn moeder had hem verteld, dat ou
derwetse wol. zoals die vroeger bestond,
veelal was vervangen dioor stoffen, die
er wel op leken, maar niet smaakten,
ja, zelfs heel erg ongezond waren voor
motten en Fladder zag een nieuw ge
vaar.
„Ik zou er wel ziek van kunnen wor
den", mompelde hij en gauw kroop hij
de mouwen weer uit. „Nee. dat is niets
voor mij".
Juist, toen hij de kast weer door het
sleutelgat wilde verlaten, werd de deur
geopend. Meteen kreeg hij een flinke tik
te pakken van een mevrouw, die schrok,
toen ze hem zag.
„Dat kan toch niet, motten, in mijn
linnenkast?" riep ze verschrikt. Flad
der, die even verdoofd was van de
klap, dwarrelde een moment wezenloos
rond, maar werd ineens klaarwakker,
toen hij merkte, dat hij achterna werd
gezeten. De mevrouw sloeg in 't wilde
weg en dat was z'n geluk. Hij vloog zo
hard hij kon en verliet 't huis.
„Dat was bijna raak, tjonge, wat een
schrik", zei Fladder. Hijgend en met
de angst nog in z'n lijf, ging hij naast
een dikke spin zitten. „Mmmm, daar
staat een heerlijk hapje voor me klaar",
sprak de spin, maar Fladder was de
spin net iets te vlug af.
„Ha,ha, ha ,dat had je niet gedacht,
hè meneer de Spin?"
„Nee, deze keer was je vlugger dan
ik", gromde de spin boos. Maar de vol
gende keer ontsnap je me niet. hou daar
maar rekening mee".
Fladder had een vermoeiende en ang
stige dag achter de rug en besloot vroeg
naar bed te gaan. Maar waar? In de
open lucht slapen was te gevaarlijk,
want een mot is een lekker hapje voor
tal van vogels.
't Werd al donker en nog steeds had
Fladder geen rustplaats gevonden.„Er
is maar één veilig plekje", mompelde
hij en met een verlegen gezicht klopte
hij even later aan bij de deur van
zijn ouderlijk huis.
„Wie kan daar zo laat op de avond
nog zijn?" mompelde vader Mot ver
baasd maaar toen hij Fladder voor zich
zag staan, sloot hij hem in zijn armen.
Dwarrel, die eigenlijk een beetje af
gunstig op haar broer was geweest, was
voorgoed genezen, toen ze de avonturen
van Fladder hoorde en die avond was
't groot feest in de oude dekenkist, waar
de verloren zoon met blijdschap werd
binnengehaald.
TIEKE SLIJK
THEO LUYSTERBURG
VAN de Engelse staatsman William
Gladstone is bekend, dat hij er
grote liefhebberij in had schilde
rijen te verzamelen. Toen hij eens in de
etalage van een handelaar een fraai
doek zag, dat een edelman uit de Mid
deleeuwen voorstelde, stapte hij onmid-
dellij k de zaak binnen met de bedoeling
het schilderij te kopen. Gladstone schrok
echter zó van de prijs, dat hij er ten
slotte maar vanaf zag. Toen hij enige
tijd later bij een bevriende lord op be
zoek was, zag hij bij deze het schilderij
hangen. „Een mooi doek", zei Gladsto
ne. „Ja, een van mijn voorvaderen."
antwoordde de lora losjes en achteloos
„Zo,'' zei Gladstone, „dat is wel vreemd
Als indertijd het schilderij niet zo prijzig
was geweest, zou de man nu een van
mijn voorvaderen zijn."
De kinderpuzzel van 24 juli j.l. was
weer helemaal fout. Wij hopen dat dit
de laatste keer is dat zo iets gebeurt.
Tóch zijn er nog oplossingen binnen
gekomen, die we dan ook graag een
prijsje toekennen:
Hans Bok (8 jaar), Wijkeroogstraat 8,
Velsen (Noord); Loesje Erich, Rudolf
Dieselstraat 11, Amsterdam; Eduard
Machen, Melissantstraat 252, Kotter-
dam-23; Heieen van Sambeek, Oude
Groenmarkt 16, Haarlem; Erma en
Adrie v. Gemert, Harmenjansstraat 1.
Haarlem.
De oplossingen van de kinderpuzzel
kunnen tot 23 augustus ingestuurd
worden naar de puzzelredactie „Flus"
Schiedamse Vest 111 te Rotterdam, of
naar het bureau van de krant.
OVER de gehele wereld behoort Ijs
tot een van de meest geliefde lek
kernijen, en in de laatste twintig
jaar smullen er steeds meer mensen van.
Vooral in Amerika, dat met 12 kilo
per persoon per jaar ver boven andere
landen uitsteekt en waar zowel in de zo
mer als in de winter enorme hoeveelhe
den ijs worden verorberd- Ook in Rus
land. dat voor wat het gebruik betreft
na Amerika komt, worth 's winters veel
ijs gegeten en bij een temperatuur van
meer dan vijftien graden onder nul, kan
men in de Moskouse straten mannen,
vrouwen en kinderen met smaak een
ijsje zien eten. Hoewel vaak de Italianen
als de beste ijsbereiders worden gezien,
wordt in verhouding tot andere landen
daar betrekkelijk weinig ijs gegeten.
Terwijl in vroeger eeuwen toch de Ro
meinse vorsten het voorbeeld hebben ge
geven en het vermoeden bestaat dat de
gewoonte van het eten van ijs van Ita
lië naar andere landen in Europa is ge
komen.
Daarmee weten we meteen dat ijs be
paald geen produkt van vandaag of gis
teren is. Integendeel, reeds 3000 jaar v.
Chr zouden de Chinezen ijs al als lek
kernij hebben beschouwd. Natuurlijk was
dit ijs op een geheel andere manier be
reid dan tegenwoordig het geval is, nu
wij de beschikking hebben over de mo
dernste machines. Het was gewoon ijs.
dat van de bergen werd gehaald en dat
werd fijngestampt, waarna men het met
melken zoetsmakende stoffen vermengde.
Ook de Egyptische farao's zouden der
gelijk ijs hebben gegeten.
Dat ook de oude Grieken ij's hebben
gekend, staat wel vast-, Alexander de
Grote, de beroemde legeraanvoerder, was
er bijzonder op gesteld. Een van de
grootste genoegens die hij kende na het
heetst van het gevecht, was het nutti
gen van een flinke portie ijs. Hij had
hiertoe een klein legertje slaven in dienst.
J die in looppas het ijs van de bergen in
Macedonië haalden. Hij was een der
eersten die het ijs niet alleen met melk
en honing, maar tevens met het sap van
vruchten liet vermengen.
De Romeinse vorsten volgden zijn voor
beeld en hadden ook speciale slaven, die
ijs en sneeuw van de bergen moesten
halen teneinde de tongen van hun heren
en meesters te doen strelen met deze
smakelijke afkoeling. Zo is van keizer
Nero bekend dat hij dagelijks, voordat
hij zich te ruste begaf, een flinke hoe
veelheid ijs verorberde- Nadat hij een
van zijn bevelhebbers met een schip had
uitgezonden om een grote voorraad ijs
te halen en dit bij diens terugkeer alle
maal gesmolten bleek te zijn. viel deze
bevelhebber en gunsteling van de kei
zer volkomen in ongenade en moest zelfs
zijn „domheid" met z'n leven betalen.
De Romeinen waren trouwens allemaal
dol op ijs, want herhaaldelijk heeft de
wijsgeer Seneca hen gewaarschuwd zich
toch wat te matigen. Op een gegeven mo
ment echter schenen zij plotseling ge
noeg te hebben van ijs en raakte het
tenslotte geheel uit de mode.
Toen dan ook de beroemde Venetiaan-
se ontdekkingsreiziger Marco Polo na
lange tijd naar Italië terugkeerde, bracht
hij de Italianen werkelijk iets nieuws
mee n.l. het recept om ijs te bereiden.
De Italianen maakten er gretig gebruik
van en vooral in Florence wist men er
een ware kunst van te maken.
ioen Catherina de Médicis met Hen
drik II van Frankrijk trouwde, bracht
zij haar eigen koks uit Italië mee. Bij
de recepten van allerlei gerechten, die
dezen bij zich hadden bevmd zich ook
het recept voor ijs, dat zodoende dus in
Frankrijk terecht kwam en alom ten
zeerste werd gewaardeerd. Ook Lode-
wijk XIV en Lodewijk XV hadden spe
ciale koks voor de bereiding van ijsge-
rechten in dienst en zij ondervonden de
meeste waardering als zij erin slaagden
een nieuw smakelijk recept t.e bedenken
Koning Karei I van Engeland hield
eveneens van ijs en hij liet daartoe spe
ciaal de kok Gerard Tissain uit Frank
rijk overkomen. De Engelse koning was
zo tevreden over deze Tissain. dat hij
hem een jaarlijkse extra beloning van
tweehonderd gulden gaf op voorwaarde
dat zijn kok slechts ijs voor hem bereid
de en zijn recepten strikt geheim hield-
Na de dood van Karei I verkocht Tissain
zijn recepten aan de eigenaar van een
Parijs restaurant en diens ijs was wel
dra in de gehele stad en wijde omtrek
een beroemd geworden lekkernij. Na
de Franse revolutie vluchtten vele Fran
sen naar het buitenland. Zij waren van
have en goed beroofd, maar hun kennis
waar het de bereiding van ijs betrof, kon
hun uiteraard niet worden ontnomen en
velen van hen begonnen een banketbak
kerij, waarin zij eveneens ijs verkoch
ten.
Het ijs in de vorm, zoals wij dat nu
kennen, zouden we hebben te danken aan
de Italiaan Procopio Cultelli. Deze werk
te als jongen bij een suikerbakker, die
wel eens blokken ijs gebruikte om be
paalde produkten koel te houden. Cultel
li ging met het ijs aan het experimente
ren, stampte het fijn in een bus. ver
mengde het met vla en essence en draal
de daarna de bus in brokken ijs net
zolang rond totdat de inhoud ervan op
gestijfd was. Cultelli zelf, maar ook
zijn baas, vond het aldus verkregen pro
dukt zo lekker, dat de laatste besloot het
voortaan in zijn zaak te verkopen. Later
opende Cultelli in de Rue de 1' Ancienne
Comédie een restaurant. Zijn ijs werd
weldra een van de meest befaamde pro
dukten van het huis.
Het was eveneens een Italiaan, n.l.
Carlo Gratti, die in 1825 voor het eerst
in Londen karretjes op straat bracht,
waar de mensen ijs konden kopen. Dat
hij met zijn ijs goede zaken deed, bleek
wel uit het feit dat hij tenslotte in de
wintermaanden gedwongen was ijs uit
Noorwegen aan te voeren. Het ijs be
waarde Gratti in diepe putten.
Van het ene land ging het ijs naar het
andere. Mensen, die het in het buiten
land hadden geproefd, voerden het in
hun eigen land in of men ging 't op
eigen houtje net zolang proberen totdat
men een smakelijk geheel had verkre
gen. En zo werd langzamerhand het
ijs. na eerst een gerecht geweest te
zijn dat uitsluitend werd vervaardigd om
keizerlijke en koninklijke tongen te stre
len, gemeengoed en een weliswaar sma
kelijke maar alledaagse lekkernij.
EEN uiterst merkwaardig meer is
dat van Santa Brea op Trinidad,
dat in 1595 door sir Walter Raloigh
werd ontdekt. Het is een meer van ge
middeld 600 meter doorsnede en gevuld
met asfalt dat reeds eeuwen en eeuwen
geleden werd gevormd door de vermen
ging van aardolie, zand en klei- Tot 1864
zag men in de grote grauwe en zwarte
massa niets anders dan een dodelijk ge
vaar. waar men beter ver van kon blil-
ven. want raakte men er onverhoopt in
verzeild, dan was men reddeloos verlo
ren.
Maar een goede honderd jaar geleden
zag men de grote en rijke mogelijkheden,
(lie de enorme asfaltbron bood. Onmoge
lijk na te gaan voor welke doeleinden
sindsdien het asfalt uit het meer van San
ta Brea heeft gediend, zoals het asfalte
ren van wegen in de gehele wereld, de
dakbedekking van huizen en gebouwen e
de ontelbare nevenprodukten. die men in
laboratoria aan het asfalt wist te onttrek
ken. Men schat de hoeveelheid asfalt van
het meer op 30 miljoen ton en hoewel er
jaar in jaar uit intensief asfalt wordt ge
wonnen, is er nog maar pas 5 miljoen uit
verdwenen en is het peil van het meer m
de laatste vijftig jaar slechts een zeven
tal meters gezakt.
In 1928 kwam er plotseling een enorme
boomstam loodrecht uit het asfalt tevoor
schijn. De stam „stond" als het ware in
het asfalt. Men zaagde er een stuk vanaf
en na een nauwkeurig onderzoek kwmen
geleerden tot de conclusie dat d - boom
stam minstens 4000 jaar in het asfalt had
gezeten. Na enkele dagen was het ande
re deel in het weliswaar trage maar al
tijd bewegende asfalt verdwenen.
Dgelijks zijn arbeiders bezig met hou
welen stukken asfalt uit het meer te hou
wen, want nog altijd is er grote vraag
naar dit produkt en vormt het meer van
Santa Brea een rijke bron van inkomsten
voor Trinidad.
ROBBIE DE
BEER en:
De betoverde paraplu
IV *r^-
f //*w
v\
v'f
IK' UMV,.