(1780 - 1784), die toch het begin van het einde van de oude Republiek was. In de kerkeraadsnotulen lezen we immers: "Bij ons in overweging genomen zijn de de plichtelijke noodzakelijkheid, om in den tegenwoordige tijdsomstandig heden den Goddelijken zegen en bijstand over de regtvaardige wapenen van den Heer af te smeken", hetgeen geresulteerd heeft in het houden van een bid stond op iedere laatste woensdag van de maand, 's avonds van 7 tot 8 uur'.1 Geen overmatig verlangen, wanneer men geloof en vaderlandsliefde vooropstelt dunkt me. Twijfel aan de soliditeit van het eerste, spreekt tot ons uit passages als: "Moge de Grote Jesus, wiens naam vredevorst is, geeve dat Ergernissen en vijandelijkheden in deze kleyne Gemeinte eens mogen worden weg genomen", en "....alhier onderveel disorder ende bitterheden mijn persoon van sommige wargeesten aangedaan, des Heeren heyligh Hoogwaardig avontmaal gehouden". Op wie hij met die "wargeesten" doelt, laat zich in deze tijd van Verlichting en rationalisme gemakkelijk raden. Als paternalistisch verdedi ger van autoriteit zien wij hem in zijn verhouding tot de Kerkeraad. De be sluiten van de Kerkeraadsvergadering werden altijd door een ouderling in het notulenboek opgetekend. TWEE KARAKTERISTIEKE VERHALEN Met deze "democratische" tendens was onze dominee het duidelijk niet eens. Telkens noteert hij in de kantlijn zijn commentaar op de notulen. Aantasting van zijn gezag schijnt hij ook gezien te hebben in de bepaling van de Kerke raad, dat voortaan voor het avondmaal de doop - trouw - lidmaat - en notulenboeken moesten worden nagezien, want De Genestet noteerde: oog, want in 1762 stelde hij voor, dat al hun zaken voortaan door de Kerke raad behandeld zouden worden: juist door onderlinge raad, daad, hulp en trouw zou men in goede harmonie en vriendschap elkaar dienen en in liefde de zaken behartigen. Dat dan tevens de dominee een vinger in de bestuurlijke pap kon krijgen, vermeldt hij, diplomatiek, maar niet! Maar de "heerschzuch- tige wet" bleef een onderwerp van veel krakeel. In 1763 schrijft De Genestet - triomfantelijk - in de kantlijn van het notulenboek je"Deze wet is om gewig- tige redenen geannuleert ende vernietigt". Maar toen Lourens van Rijn, die in 1763 al geweigerd had ouderling te worden, in 1779 de wederinvoering van die "heerschzuchtige wet" als voorwaarde stelde, werd deze ter bewaring van de vrede onder de "broederen" weer ingevoerd en aanvaardde Van Rijn de functie. Zonder verzet zal De Genestet zich daar niet bij neergelegd hebben, want een gemakkelijk heer was hij zeker niet: in 1777 moesten bij een ruzie tussen voor ganger en kerkeraad schout en schepenen zelfs tussenbeide komen! 59 jaar was deze man toen hij in Bloemendaal overleed. Hij moet al enige tijd voor zijn sterven vrij ernstig ziek geweest zijn, want er bestaat een lijst met kinderen, die kennelijk door een andere dominee gedoopt zijn. Alleen fysieke onmacht van De Genestet kan daar de reden van zijn! Mogen twee verhalen nog duidelijk maken hoe ver deze man ging om zijn geloof te handhaven. Beide verhalen troffen we uitvoerig vermeld in de kerkeraads- verslagen PETRONELLA OVERVEEN In maart 1768 vernam De Genestet, dat een zekere Petronella Overveen met een Roomse jongeman wilde trouwen, hetgeen voor hem gelijkstond met haar Geloofsbelijdenis daaraan goddeloos op te offeren en tot de gruwelleer van het afgodisch Pausdom over te gaan"» Hij zocht haar dus op en wilde er het zijne van weten. Vlot bekende zij voornemens te zijn met de katholieke jongen te trouwen, maar toen de predikant informeerde of zij dan ook van godsdienst wilde veranderen, toonde zij zich beledigd en trok flink tegen de zielenher der van leer: dominee deed er niet verstandig aan in zo'n delicate zaak op losse gerichten af te gaan. n j_ ci wordt vervolgd K) Bert Sliggers 3

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Ons Bloemendaal | 1977 | | pagina 10