OVER DE DUINEN EN NOG WAT nfé» iyyo j>y§ §772. 27 fó 3?4 77S/% 3/4 s rz. 67 A»3 JS.3 2c JSp 9 343 Wie het gedicht Hollandsche Duinzang van David Jacob van Lennep ter hand neemt in de verwachting, dat de vader van de over het algemeen meer bekende mr. Jacob van Lennep hem een beeld in woorden suggereren zal van onze Bloemendaalse duinen, komt bedrogen uit. De dichter van dit vers, dat 33 coupletten van 4 regels telt, doet vrijwel nergens een poging zijn lezers een zintuiglijke indruk te geven van het uiterlijk schoon van dit randgebied on zer gemeente, iets wat de geleerde leden van het Koninklijk-Nederlandsche Instituut van Wetenschappen, Letterkunde en Schoone Kunsten, voor wie Van Lennep op 29 augustus 1826 deze poëzie ten gehore bracht, stellig ook niet verwacht hebben: de tijd van het impressionisme, immers, was nog verre, en de enkele waarnemingen die David Jacob noteerde, hebben zeker niet de bedoeling een visueel beeld van een schone werkelijkheid bij hoorder of lezer op te roepen. Een korte parafrase moge de verdere bespreking van deze literatuur voorafgaan. De aanblik der duinen heeft 's dichters dichtvuur ontstoken. Staande op een van de toppen ziet hij in verrukking"dat lief tooneel van ge noegen, welvaart en vlijt" daar beneden zich liggen en hij bepeinst, dat dit alles tot stand gekomen is "door de deugd onzer vaderen". Tussen de aller vroegste tijden en nu bestaat veel verschil, maar het is vooral bij de over eenkomst, de jacht op hazen en vogels, dat zijn gedachten verwijlen. Lijst van op Hartenlust gevangen vogels in 1768-1772 Uit het vinkenboek van jhrmrCCvan Valkenburg Met een sprong in de tijd van meer dan duizend jaar verplaatst hij ons naar de Middeleeuwen, de tijd waarin dit gebied overdekt werd met weiden, akkers en boerenhoeven en de Graven het zich tot hun plicht rekenden te waken over leven en welvaart der bewoners. Dankbaar snelden deze hun Landheer dan ook te hulp, toen de Vlamingen Holland binnengedrongen waren en dreven hen bij het Manpad terug. Bezorgd vraagt Van Lennep zich af of zijn tijdgenoten niet in eerbied voor het verleden tekort geschoten zijn: de verwaarlozing van de Abdij van Egmond doet hem op dit punt het ergste vrezen. Met een breed gebaar schenkt hij hun ver giffenis, maar wekt hen tegelijkertijd op dit verleden in dankbare herinnering te gedenken, een geesteshouding, waaraan de beloning niet onthouden zal wor den. In het onzekere over zijn bedoelingen met dit gedicht heeft Van Lennep ons niet gelaten. Een jaar later ongeveer heeft hij die, ten overstaan dit maal van de leden van de Amsterdamse sociëteit Doctrina en Amicitia, uit eengezet in een Verhandeling van het belangrijke van Hollands Grond en Oud heden voor Gevoel en Verbeelding. Breedsprakig, en dus geheel in de geest van zijn tijd, legt hij vooral de nadruk op het verband tussen Heden en Verle- 11

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Ons Bloemendaal | 1977 | | pagina 11