12
den en vraagt voortdurend aandacht voor de zedelijke plichten, die de histo
rie ons oplegt. Deze historie fungeert voor hem als een tonicum, dat het
gevoel van nationale eigenwaarde wekt en versterkt. Wie b.v., meent hij, het
Hollandse landschap eentonig noemt, bewijst, niet te weten wat zich hier af
gespeeld heeft, kent zijn vaderlandse geschiedenis niet, want dit gebied is
tot stand gekomen door gebeurtenissen en daden, die het tegendeel van mono
toon zijn.
VAN LENNEP'S SCHOONHEIDSOPVATTING
Vergeleken bij de Zwitserse Alpen mogen onze duinen nietig schijnen, het ver
leden vertelt ons dat talloze nijvere handen bezig geweest zijn deze streek te
maken tot wat die in Van Lenneps tijd was:"een onafgebroken schouwtooneel van
welvaart, van vee- en tuin- en akkerbouw, die, in overvloed, naar elders uit
gevoerd, de vlijt der landzaten met ruime winsten loonen". En vanzelfsprekend
voert hij ook onze eeuwige strijd tégen en triomfen èver het water ten tonele.
In het licht van dit verleden ervaart Van Lennep dit alles als schoon, want
voor hem is schoonheid een geestelijke ervaring, die samenhangt met het auto
nome karakter van een zaak, waarvan het wezen vooral door de historie ons
duidelijk wordt. Zonder verwerping van de traditionele prosodie en strofe
vorming distancieert deze professionele classicus zich van het esthetisch
classicisme en begint daarmee een afrekening met een objectief schoonheids
ideaal, verbonden aan absolute en formele voorschriften. Men denke aan de
bekende regels voor de klassieke tragedie, waarvan de esthetische werking
o.a. afhankelijk gesteld werd van de eenheden van tijd, plaats en handeling
en een indeling in vijf bedrijven, zonder dat het karakter van het onderwerp
daar ook maar enige invloed op uitoefende.
Afwezig zijn in dit vers ook de stereotype, landschappelijk niet-autochtone
zaken als valleien, rotsen en watervallen, die het - Hollandse! - Akkerleven
van Poot zo belachelijk gemaakt hebben. Voor Van Lennep pasten bij een Holland
se natuur alleen beelden, die met het wezen van die natuur overeenstemmen.
En daarmee bestrijdt hij in poëticis, wat Conrcd Busken Huet enige tijd later
in zijn kritieken aan de kaak zal stellen: het gebruik van literaire conven
ties en clichés, als opsieringen ontleend aan klassieke dichtkunst.
SLOOPWOEDE
Als we zien, dat in de poëzie telkens en overal de historie opduikt, zal het
ons niet verwonderen, dat de Verhandeling een uitdrukkelijke aansporing be
vat tot het schrijven van historische romans zulks in de geest van Walter
Scott, een opwekking, die zijn uitwerking op Van Lenneps zoon, Jacob, niet
gemist kan hebben, gezien diens voorkeur voor dit literaire genre en het
feit, dat deze zijn verbeelding, geheel in de geest van Walter Scott, nadruk
kelijk in toom houdt door een historisch besef, dat berust op nauwkeurige
studie. Meer als een verontwaardigd redenaar dan als een emotioneel lyricus
brengt Van Lennep zijn ergernis b.v. onder woorden over het slopen van roem
ruchte, historische monumenten, zo waardevol, volgens de Verhandeling,voor
gevoel en verbeelding van kunstenaars, die daarmee het slachtoffer worden
van deze baatzuchtige "berekening der geldswaarde". Ik wil hier enkele
strofen aanhalen om toon en stijl van deze poëzie te illustreren. Gekwetst in
zijn wellicht diepste gevoelens, zijn liefde voor het verleden, klaagt hij in
zaalvullende zinswendingen: