DE MIDDELEEUWSE KLUIZENAAR VAN ÖVERVEEN enige die dit laatste gedaan heeft, is hij niet geweest. Beets gaf ons in zijn "Camera Obscura" de familie "Stastok" en konfronteerde zijn pu bliek hiermede met de figuur van de "stilstaander"; Potgieter stelde de futloosheid van het Nederlandse volk aan de kaak in zijn "Jan Salie" en Multatuli geselde de schijnheiligheid en waanwijsheid van zijn landge noten in de gestalten van "Droogstoppel""dominee Wawelaar" en "Mees ter Pennewip"; Huet toont zich in heel zijn werk een man, die iedere traditie onderzoekt en verstarring verwerpt, een man bovendien met de gave culturele kwesties populair weer te geven en zo toegankelijk te maken voor niet-ter-zake-kundigenHuet dacht zelf en zocht geestelijke onafhankelijkheid, hetgeen meer is dan van de meeste van zijn tijdgenoten gezegd kan worden. Het heeft zijn nut vast te stellen waar en wanneer hij zich vergist heeft, wezenlijk afbreuk doet dit aan zijn betekenis niet A. van Mourik. Oude verhalen werden geboren uit de mond van zwervers, die, trekkend van vlek naar vlek, uitrustten op houten banken voor simpele hutten, in ruil voor een kroes gerstebier vertellend van wonderlijke gebeurte nissen uit lang vervlogen tijden. Of oude, rimpelige vrouwen, niets ge bleven dan herinneringen, spraken, de handen gevouwen in de schoot, o- ver gestalten, die, in het licht van een vlammend houtvuur, een geheim zinnig, maar vertrouwd leven kregen. Een vage onrust beving bijwijlen de hoorders, kinderen die zij waren, als de vertellers eigen wegen leken te gaan. Moe van zware arbeid hadden zij geen verzet, tevreden knikkend als alles toch werd zoals het geweest was. De wind in de bomen ruiste over de hoofden, het licht van de dag vergleed met de zon. En wanneer de grens van heden en verleden, van aarde en hemel vervaagd was, hoorden zij alleen nog de stem, die alles vulde met wat er aan geloof en verlangen in hun leven was. De herinne ring aan de kluizenaar van Overveen, vader Bruno, bevestigde de woorden van oude lieden, vele malen herhaald, dat het leven ijdelheid is, behal ve wanneer men God dient. Geboren op een kasteel aan de Rijn in Gelderland als de zoon van een dapper ridder en een schone edelvrouw was hij, zwak van lichaam, niet opgewassen tegen het zware ridderleven. Wrokkend onderging hij de neer buigende vriendelijkheid der kasteelbewoners, die hij voelde als nauwe lijks verborgen geringschatting voor een gebieder, die niet hoog te paard het zwaard zou voeren. Steeds eenzelviger werd hij, en weerloos zat hij aan de maaltijden naast zijn ouders, die hem behoedden voor al te grove scherts van ruwe landsknechten aan andere tafels. Op een ochtend, zestien jaar geworden, was hij op de burcht achtergela ten door zijn Vader, die uittrok met luidruchtig gevolg naar een tour- nooi, dat de Hertog van Gelderland had afgekondigd. Om de medelijdende blikken van het overige dienstpersoneel te mijden, ging hij buiten de poort. Tot ieders verwondering keerde hij pas ver na het vallen der duisternis terug. De vragen van zijn moeder beantwoordde hij niet, nau- 16

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Ons Bloemendaal | 1978 | | pagina 16