op de plaats waar Aelbrechtsberg gestaan heeft, staat nu een gedenksteen 21 De Veenberg, met zien groene wallen, Zal boven alles ons gevallen: Daar pronkt zo veelerhande kleur, Daar riekt zo veelerhande geur, Als ooit Natuur tot nut of weelde In kruid en bloemen ergens teelde. Vol vertrouwen, dat de uitnodiging, na deze opsomming van aangename en nut tige zaken, door haar vriendinnetjes geaccepteerd zal worden, eindigt de dichteres Zoo durf ik, rustig, u onthaalen, □m hoog in 't glazen lust-prieel □aar Ge, over 's hands, die haare keel, Deez weer de klank der cimbelsnaaren. Tot beurtzang, aan mijn lied kunt paaren. Wat verder ieder, naar zijn smaak, Tot tijdverdrijf, en nut vermaak Ter baan brengt, zal mij ook vernoegen. Wilt dan, gezwind, U herwaarts voegen, Komt ras: of 't schoonste jaargetij, De rijke Zomer, snapt voorbij. Uit andere hofdichten weten we dat de leer in dit soort poëzie niet zelden sterker is dan de realiteit van leven en dat de dichter aan de literaire tra ditie de voorkeur geeft boven de waarneembare werkelijkheid. Het is daarom niet uitgesloten, dat in dit gedicht geen sprake is van een werkelijk verzon-

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Ons Bloemendaal | 1980 | | pagina 21