HET PROVINCIAAL ZIEKENHUIS TE SANTPOORT (vervolg)
De Middeleeuwse voorstelling van de wereld met alles wat zich daarop of daarin
bevond, hield op te bestaan met de conclusie van Copernicus dat de aarde om haar
as wentelt en gelijktijdig een baan om de zon beschrijft.
Een tijd van ontdekkingsreizen diende zich aan (Columbus). Men leerde onbekende
landen en mensen, dieren en planten kennen. En de mens zelf ging op zoek naar
kennis omtrent eigen lichaam en geest. Reformatoren als HusCalvijn en Luther
stemden velen tot nadenken, maar brachten evenzovelen in verwarring. In de
geneeskunde kwam de anatomie tot ontwikkeling (Andreas Vesalius)De boekdruk
kunst droeg bij aan de verspreiding van wetenschappelijke kennis.
Voor de behandeling van zieken en zeker van "geesteszieken" had de nieuwe benade
ringswijze van de natuur nog geen enkel gevolg. De Middeleeuwse ziektekundige
voorstellingen en het verstaan van ziekten bleven zeker nog ruim twee eeuwen
ongewijzigd bestaan.
Men koesterde dan ook een grote vrees voor gasthuizen. In 1560 werd in
Amsterdam de Stichting Dolhuizen Amsterdam opgericht: elf "dolhuyskens" voor
"ontzinden razernijen" verrezen op grond van het Ursulaklooster aan de Klove
niersburgwal. Het Bestuur bestond uit een College van Regenten en Regentessen.
Er waren voortdurend geldzorgen die men via een tweejaarlijkse collecte of bede
trachtte te verminderen. Maar de uitgaven bleven groter dan de inkomsten. Ook
familie en voogden van de "verpleegden" dienden te betalen,
In 1562 werd een loterij gehouden en het gevolg was dat er meer dolhuisjes (28)
kwamen
In 1637 werd het Dolhuis uitgebreid met dertien kamertjes. Zo'n kamertje was een
vierkant hok met kale stenen muren, waarin een krib en een "gemetseld gemak".
Bij de krib zaten kettingen in de muur verankerd. Elk kamertje had dubbele deuren,
de binnenste deur met een opening om eten en drinken door aan te geven en de
verpleegde door gade te slaan. Deze deur bleef altijd dicht, de tweede deur werd
's nachts en 's winters gesloten, maar ook als de patiënten zo "dol waren dat zij
niet te bestieren waren". Soms werden de huisjes 's winters, wanneer het hard
vroor, verwarmd met heetgemaakte stenen, die tussen de beide deuren gelegd
werden. Een gat hoog in een muur diende voor de luchtverversing.
Bij opname hadden poorters voorrang, dan inwoners zonder poortersrecht en ten
slotte vreemdelingen die een ambacht in de stad uitoefenden. Anderen werden
geweerd, (Men sprak in die tijd van krankzinnigen en innocenten onnozelen.)
Als er kermis was, mocht het publiek tegen betaling komen kijken.
De hygiënische omstandigheden waren beneden peil, het wemelde er van ongedierte.
In 1657 klaagden de Regentessen van het Binnengasthuis in Amsterdam dat het
verbandhuisje bijna weggevoerd wordt door de wandluizen. De geneeskundige
verzorging was in handen van een dokter en chirurgijn. Zijn taak bestond uit:
scheren en cureren (ook méér dan 4x per jaar als de Regenten daarop stonden)
's Winters bij strenge koude had hij het drukker - er moest alle dagen gekeken
worden of de patiënten hulp nodig hadden. De medicijnen die indien nodig werden
uitgereikt, werden door hemzelf gemaakt.
Het huishoudelijk personeel bestond uit een "vader en moeder" (die samen 275,-
per jaar verdienden), twee knechts en twee meiden.
In het boek "Reizigers te Amsterdam" (van Jacobson Jensen van voor 1850) lezen
we over bezoekers in 1611 en 1653 uit Engeland, die de verzorging en verpleging
in het Dolhuys in Amsterdam het beste vonden dat zij tot nu toe hadden gezien!
Luceau (1666) oordeelde, dat het hier niet minder was dan elders, maar dat er
zich "erbarmelijke tonelen" afspeelden. Montagne (1695) noemde het een inrichting
als nergens anders ter wereld, een groot aantal krankzinnigen in een klein oud
gebouw, maar goed onderdak en goede voeding, Uffenbach (1711) vond alle hokken
19