OVER DUITEN, BLEKERSMEIDEN EN KNECHTEN EN EEN MINISTER VAN FINANCIËN ALS BUURMAN Van alle tot nu toe gedane bodemvondsten op Buytentwistprikkelt het vinden van een oude munt het meest onze nieuwsgierigheid. Vergen andere bodemvondsten wat meer onderzoek om te weten uit welke tijd zij stammen, met de munt, tenzij het opschrift door veelvuldig gebruik of door andere oorzaken teveel versleten is, wordt je nieuwsgierigheid niet te lang op de proef gesteld. Nadat hij zich twee of drie eeuwen lang in de aarde verborgen heeft weten te houden voor hij werd gevonden, laat hij vaak middels primitief gevormde lettertjes zien wat zijn land van herkomst is en in welk jaar hij geslagen werd. De op 'Buytentwist' gevonden duiten zijn de stille getuigen van het seizoen- personeel, dat voor het merendeel afkomstig was uit verschillende delen van de Verenigde Nederlanden. Ook uit Westfalen, vooral uit de omgeving van Goch en Kleef, trokken velen naar de duinstreek om als seizoenarbeiderssters) op de blekerijen te werken. Als bewijs van hun aanwezigheid liet ëën van hen, afkomstig uit het toenmalige hertogdom Kleef, zijn 'visitekaartje' in de vorm van een duit met het opschrift DUC.CLIVIA, 1692 op 'Buytentwist' achter. Volgens een bericht uit 1742 blijkt dat in de dorpen Tetterode en Aelbertsberg 400 vreemde arbeiders (sters) hier gedurende het bleekseizoen werkzaam waren. Na afloop van het bleek- seizoen, dat van half maart tot oktober, dus ongeveer 28 weken, duurde, keerden zij huiswaarts. Het was gebruikelijk dat de arbeiders de vracht voor personen en goederen zelf betaalden. In 1747 bedroeg dat voor Staats Brabanders naar Haarlem 5 gulden, blijkbaar voor heen- en terugreis samen. Voor de Westfalers beliepen de reiskosten in die tijd 9 tot 10 gulden. Begroot men de kosten voor levensonderhoud op een daalder a twee gulden per week, dan hield een leermeid gemiddeld 15 stuivers over, dus per seizoen 22\ gulden, waarvan na aftrek van de reiskosten 17,50 overbleef. Aldus becijferd wordt de netto-opbrengst voor een linnenblekersknecht met een gemiddeld weekloon van 4 gulden, 55 gulden per seizoen. Voor zo'n loon moest er wel zes dagen lang, zowel door mannelijk als vrouwelijk personeel, van licht tot donker worden gewerkt. Om dat zware werk van half maart tot oktober, zo'n 28 weken lang, vol te houden, moest je wel over de nodige lichaamskracht beschikken. Kinderarbeid kwam dan ook op de blekerijen niet voor. De leeftijd van vrouwelijk en mannelijk personeel schommelde tussen de 19 en 40 jaar. Op een normale lijnwaadblekerij werkten in de bloeitijd van deze industrie, zo omstreeks eind 1500, veertig meiden tegenover tien knechten. Zilveren munten uit die tijd zijn zover ons bekend niet op 'Buytentwist' gevonden. De weinige zilveren guldens die men verdiende zal men wel zo opgeborgen hebben, dat de kans op verlies tijdens het werk uitgesloten was. Het verlies van een gulden betekende voor een blekersknecht immers de helft van zijn netto weekloon.' Onze nieuwe vondsten, bestaan dan ook evenals de munten die wij in de Koerier van juni 1981 reeds bespraken uit koperen duiten. Nieuwe vondsten deed o.a. Marinus Kok. Sinds hij ongeveer 10 jaar geleden twee munten op zijn tuin vond, is hij op de duitjes gaan letten. Resultaat daarvan was, dat hij een maand na het stukje 'Muntvondsten' op 'Buytentwist' twee koper stukken aan zijn collectie kon toevoegen. Zijn eerste vondst is een duit van de Stad Utrecht (niet de provincie Utrecht, maar de Stad Utrecht heeft vanaf 1578 tot aan de oprichting van de 'Bataafse Republiek' koperen munten geslagen). Voorzijde: stadswapen van Utrecht met kroon, gehouden door twee leeuwen. Linker- veld horizontaal gestreept. Utrecht onder het wapen. Keerzijde: CIV TRAIECT (Stad Utrecht) en jaartal 1663 binnen een versiering van vier bogen. In dezelfde maand deed hij zijn tot op heden laatste vondst: een duit afkomstig uit Zeeland. Voorzijde: ovaal wapen van Zeeland met kroon en het omschrift Luctor et emergo. 11

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Ons Bloemendaal | 1983 | | pagina 12