HERINNERINGEN IN MINIATUUR Een aardig dorp is Bloemendaal En 't heeft een spitse toren; Daar laat zich 't eerst de nachtegaal Het langst de lijster horen. aldus Nicolaas Beets in zijn gedicht over "De B1oemendaalse Vrijer". Ik heb er ruim acht jaar gewoond (gevreeën niet, helaas)maar de nachtegaal heb ik er maar één keer gehoord. Die ene keer was dan ook een goede zaak. Onvergetelijk! Ik kwam van het station, het was omstreeks middernacht, en liep langs de Vijverweg en de Radio- kerk naar mijn huis in de BispincklaanDaar zat het vogeltje, er gens in de bomen achter Hartelust, in het donker te jubelen, mid den in de zomernacht. Er was geen sterveling in die laan te zien, zodat ik ongestoord een kwartier lang (of langer?) ben blijven staan om naar dat recital te luisteren. Toen heb ik zachtjes maar innig geapplaudiseerd, (om hem niet op te schrikken) heb een roos van een heg geplukt en die in het donker tussen de bomen gegooid, als bloemenhulde na een concert. Hij ging intussen onverdroten door, en ik naar huis. Dit is mijn eerste B1oemendaalse herinnering, ik woonde er toen pas een paar weken, in de zomer van 1958, nu 25 jaar geleden. Ik heb het altijd als een goed voorteken beschouwd voor mijn B1oemendaalse periode en dat voorgevoel heeft mij niet bedro gen. Onze Lieve Heer geeft je soms zon teken, maar als je geen heilige of mysticus bent doet .Hij het met natuurlijke middelen., in de hoop dat je het wilt verstaan. "Wie oren heeft om te horen, hore Ons huis in de Bispincklaan stond recht tegenover het P.E.N.- gebouw, de schepping van de architect Prof. Zwiers, uit het begin van de dertiger jaren. Maar ik koos mijn werkkamer toch aan de achterkant van het huis, daar had je het uitzicht op de tuin van Sparrenheuvel en de Pastorie van de Katholieke Kerk. Die tuin was iets bijzonders, het restant van het oude landgoed uit de 18e eeuw, een verwilderd stuk bos rondom een vijver. Midden tus sen de huizen. Het had iets van een sprookje, vlakbij, op een steenworp afstand. Wie door de nette Bispincklaan wandelde had er geen flauw vermoeden van dat er vlak daarachter het bos van Doornroosje lag. De bomen groeiden er ongemoeid en ongesnoeid, met lianen en klimop en doornstruiken. Geen tuinman kwam er ooit harken of schoffelen of wieden of de boel bijknippen. De Daad- jes waren allang onvindbaar en overwoekerd. God kon er ongestoord zijn gang gaan om te laten zien wat Hij eigenlijk met een tuin bedoelde. Pastoor Olierook dacht er niet aan om Hem daarbij op de vingers te tikken en dwars te zitten. Soms kon het wel eens gebeuren dat hij (ik bedoel de pastoor) door zijn tuin ging wan delen, gewapend met een stok om de lianen opzij te schuiven. Een wandeling kon je het eigenlijk niet noemen, het was meer een expeditie van een woudloper, door een oerwoud van twee-honderd meter in het vierkant. Weer veilig teruggekeerd in zijn pastorie schonk hij zich een groot glas sherry in, om weer op verhaal te komen. (Hij liep al tegen de zeventig!) Als ik zo door mijn raam naar die tuin keek dan moest ik altijd denken aan een gedicht van Gerrit Achterberg in zijn bundel Hoonte 13

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Ons Bloemendaal | 1984 | | pagina 14