casme van de fi1osoof-taalvirtuoosVan een aantrekkelijke soort, je moest altijd lachen, nooit schateren. Denk vooral niet dat je met Schneiders écht bevriend kunt zijn, zegt hij tussen haakjes. Mocht je hem niet thuistreffen, tot besluit een mo 1 enistische wijsheid: "Is de Mopper niet thuis, welaan, in de kracht van het isolement keert men huiswaarts"... Met de mopperaar bedoelt hij ironisch zichzelf maar de Mop heette ook de molen die we samen zouden kopen of huren (aan de Hanenpoel in Rijpwetering). "The rest is silence" schrijft hij eens wanneer er niets meer aan toe te voegen is. Zijn veelvuldig contact met professor Kruisinga zal daar niet vreemd aan zijn, een anglist waarmede hij het ge zaghebbend kritisch tijdschrift TAAL EN LEVEN oprichtte én redi geerde. Door de dood van deze in 1943 en de papierschaarste dier dagen is het, als zoveel in de oorlogsdagen, ten gronde gegaan. Maar Schneiders was nooit neer te slaan, het woord neerslachtig was hem vreemd. Zijn aankondiging van een komend bezoek is daar het levend bewijs van: "Binnenkort zie je mij, met borend vijzel- geweld en machtige wiekenzwaai, bij je binnenorkanen"We schrij ven 1958. Men hoort het, de vijzel van de poldermolen en de wind (orkaan) in het wiekenzeil spraken hun eigen taal! Op een kaart- schrijven in gesloten enveloppe. Wat met nadruk genoteerd moet worden. Het gold hier een dankbetuiging, anders ging alles per briefkaart. Daar schuilde weer een filosofie achter zoals een kaart uit de Julianalaan in aanvang duidelijk maakt: "Een welis waar ondergeschikte kwestie -maar toch kwéstie- is, of het met de Beginselen van het Molenisme verenigbaar is, van de telefoon ge bruik te maken. Rust en langzaamheid past grote zaken, 't Is hoog stens een etmaaltje verschil: telefoon óf brief(kaart)."Zij die geloven haasten zich niet". Waaruit we mogen leren dat telefoneren moet worden afgeremd. De telefoon verrast, rinkelt onaangediend, hij die belt weet wat hij zeggen gaat, maar forceert hem die op neemt in zijn antwoord, casu quo beslissing. En vergeten we niet dat het geschreven woord bezonken is, en niet vervluchtigt: wie schrijft die blijft, je bewaart een kaart, zoals deze regels b e - wi j zen Schneiders heeft veel geschreven en geannoteerd. Zijn inleiding op "De legende van Christoffel" en op Hooft, Haarlems beleg be treffend, dienen vermeld. TAAL EN LEVEN noemden we reeds. In DE VACATURE, een onderwijsorgaanschreef hij na zijn negentigste verjaardag nog zes beschouwingen over het verschijnsel TAAL EN MOEDERTAAL. "Een uitdaging", zoals hij zei, "of hij dat nog kon"-. En of ie het kon! Iedere bladzijde verrast. Ik schrijf met opzet "ie" want zo leerde je dat toen al in de klas! Hij was een aan hanger van de nieuwe spelling (Kollewijn) en behandelde in 1930 de laatste schrijvers (Paul van Ostayen, Bint van Bordewijk, de dichters van de Gemeenschap). Hij leerde ons niet alleen de taal, contact met zijn oudleerlingen getuigt van de warme mens. Corresponderend lid was hij van de Rijnlandse Academie, het schertsgenootschap van Harry Prenen en Godfried, weer oud-leer lingen. Iedere dag las hij een sprookje van Godfried, vertrouwde hij mij toe. Dat zal vooral geweest zijn om de dubbele bodem waarop Godfried zich voortbewoog op dit ondermaanse. Smullectuur voor een molenist, een molenist die je achter de molen moest on t- 24

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Ons Bloemendaal | 1984 | | pagina 25