twintigtal kerken was tot dan toe volgens zijn ontwerpen gebouwd,
voor het merendeel in het bisdom Haarlem.
Mevrouw Els Hansen gaat in haar doctoraalscriptie "Tussen latwerk
en gips" (Rijksuniversiteit Leiden, juli 1984) uitvoerig in op de
stijl en het karakter van de door Molkenboer ontworpen kerken en
op zijn plaats in de 19e eeuwse kerkelijke bouwkunst in ons land.
Zij signaleert dat de neo-c1assicistische stijl van kerkebouw te
gen het midden van de vorige eeuw plaats maakte voor de neo-gotiek
en betoogt dat in deze ontwikkeling twee fasen te onderscheiden
zijn, tw
-"Een periode waarin het begrip voor de gotische constructie nog
ver te zoeken is. Met hun gewelven die zijn nagebootst in gestuca-
doord latwerk verschilden deze kerken qua constructie in geen enkel
opzicht van de neo-classicistische kerken. De voornaamste repre
sentant van deze richting, die ook wel stucadoorsgotiek wordt ge
noemd, is Theo Molkenboer".
-"Een periode van wetenschappelijk en archeologisch onderzoek, waar
in men het gotische constructiesysteem leerde begrijpen en ook ging
toepassen. De vertegenwoordigers van deze richting, die we de echte
neogotiek noemen, zijn P.J.H. Cuypers en A.Tepe".
Molkenboer ondervond vaak vernietigende kritiek op zijn werk, met
name van de literator en kunstcriticus Joseph Alberdingk Thijm,
maar hij genoot in zijn tijd niettemin grote faam. "Door zijn goed
kope wijze van bouwen alsmede zijn vele relaties", alsdus mevrouw
Hansen, "werden de opdrachten Molkenboer in de schoot geworpen".
En zo verkrijgt dan Theo Molkenboer ook van de Overveense parochie
de opdracht tot het bouwen van een kerk, een kerk die berekend moet
zijn op nog enige uitgroei van het aantal kerkgangers. De preek die
pastoor Schoonderbeek vervolgens houdt op zondag 19 novmeber 1854
(hij is bewaard gebleven) om de parochianen te wijzen op hun plicht
bij te dragen voor de nieuwe kerk, sprak de parochianen kennelijk
aan, want in korte tijd werd het relatief zeer grote bedrag van
f.20.000,- bijeengebracht.
Op 20 februari 1855 ging het officiële verzoek aan de Koning om de
kerk te mogen bouwen in zee. Reeds op 10 maart van hetzelfde jaar
bericht de hoofdingenieur van Waterstaat van de Commissaris van de
Koning "dat door de uitvoering van het plan eene belangrijke ver
betering voor de R.C. Gemeente en verfraaying van het dorp zal
plaats hebben". Ook Burgemeester en Wethouders van de gemeente
Bloemendaal adviseren op 13 maart de Commissaris in positieve zin.
De inwilliging van het verzoek volgt dan bij beschikking van de
Minister voor de Zaken der Roomsch Katholijke Eeredienst, J. A. Mut-
saersde dato 24 maart 1855. Kennelijk kostten de bureaucratische
procedures in die dagen heel wat minder tijd dan in de onze!
De openbare aanbesteding van de uitvoering van het werk volgt op
4 april 1855 "ten huize van G. Rijnierse, kastelein in het logement
"Van Ouds Genaamd Het Raadhuys" te Overveen". Het werk wordt gegund
aan de laagste inschrijver, de aannemer H.J. Sebil uit Haarlem,
voor een bedrag van f.58.600,-;
12