BOERDERIJ ELSWOUT
8
Onder de titel: Arcadië in Elswout"wat men zich daarbij ook
moge voorstellen - verscheen in: "Bloemendaalse Courant" van 25
Februari 1988, jg. 59, nr. 8, pag. 1 en 3 een artikel van Mej
C.M. Basart, hoofdzakelijk gewijd aan de boerderij van Elswout,
een idyllisch verhaal over een boerenbedrijf, dat volgens het
.vliegende gerucht gevaar zou lopen te worden afgeschaft.
De schrijfster gaat wel uiterst summier in op de historie ervan.
Hieronder zal gepoogd worden daarover iets meer te vertellen,
deels ontleend aan schriftelijke bronnen, deels aan bij monde
overgedragen verhalen.
Meer dan bekend is langzamerhand, dat Gabriël (van) Marselis,
groot koopman in ijzer en geschut te Amsterdam, een geldvorst van
wiens eens zo machtige geslacht elk spoor in ons land verdwenen
is, in 1654 de nog niet volbouwde buitenplaats van de stichter
Carel Molijn onder Overveen had verworven. Hij zou er de naam
"Elswout" aan geven ter herinnering aan een vroeger familiebezit
in Vlaanderen of Brabant. Negen jaar later is er sprake van de
nering van een boer op Elswout. Een itinerariurneen reisver
haal van Christian Knorr von Rosenroth (1636 - 1689) maakt daar
melding van. Deze geleerde, dichter, theoloog, filosoof en schei
kundige, maakte in 1663 vanuit Leipzig een reis door de Nederlan
den, België, Frankrijk en Engeland. Hij doet Haarlem aan en be
zoekt van daaruit Elswout. In het oostelijke stalgebouw, zo
schrijft hij, bevindt zich de paardenstal, maar ook de woning van
de boer. In houten schuren hier en daar zal het wel een plaats
hebben gevonden.
Naarmate Elswout werd uitgebreid en men, vooral in de 18de eeuw,
waarin het verlangen naar luxe groter werd, hogere eisen ging stel
len aan de woonomgeving, waardoor minder fraaie dienstgebouwen
verder van het huis af werden gesitueerd, werd de boerderij, een
onsamenhangend geheel. Een onvoorstelbare verbrokkeling was het
gevolg. De nadere aanduiding doet de waarheid ervan welhaast in
twijfel trekken, als zou deze zijn ontsproten aan een fantasie
rijk brein.
Ziehier de situatie, zoals die rond 1870 bestond.
De toenmalige boer Frans Hekker - hij had zijn naam gekerfd in de
bast van één der zware beuken achter de huidige boerderij - woon
de in het sluishuis. De linkervleugel van de poort - de z.g.
voorpoort - was ingericht als koestal. Ter plaatse werd ook ge
kaasd. De kaas werd per boerenwagen naar Alkmaar gebracht. De
mestvaalt en de gierkelders lagen links van de oprit naar de
tegenwoordige boerderij. In de z.g. "plèntage" stonden varkens
hokken en de houtloods. Daar ook was een schuur voor de boeren
wagens en voor gereedschappen. De paarden stonden in het westelijk
stalgebouw, de z.g. achterstal. Nabij het koepeltje aan de herten-
baan waren hokken gezet voor kalveren en pinken. De z.g. ména-
gerie, nu als fazanterie in het Grote Bos bekend, herhergde de
kippen en ander pluimvee. De springstier was weggestopt in een
donker hok annex de oude oranjerie, die na 1884 als timmerwinkel
werd ingericht. Het leek alsof in zekere zin een onwankelbare on
verschilligheid werd geafficheerd ten opzichte van een enigermate
efficiënte bedrijfsvoering.
Nadat Hekker was overleden, trad op 1 April 1878 Jan van Deventer
als zetboer in dienst. Hij bezat de kenmerken en de noodzakelijke