DE GESCHIEDENIS VAN HET RIJWIELPLAATJE
De jongeren onder U zullen zich mogelijk afvragen: "Wat is dat
nou?" De ouderen zullen zich de in messing uitgevoerde "Rijwiel-
belastingmerken" zoals ze officieel heetten nog goed herinneren.
Rolf Koster, die in samenwerking met Piet van Gurp de zgn. "Bijen-
tuin" op Buytentwist heeft aangelegd, vond bij het spitten drie van
deze plaatjes. Op twee ervan is nog duidelijk leesbaar R.W.B.
RijWielBelastingen de cijfers van het belastingjaar 1940-1941.
Het derde plaatje zat in een sterk door vocht aangetaste leren
houder. In het leer was aan één kant ruimte uitgespaard zodat bij
controle het belastingmerk zichtbaar was. Aan één zijde van de
houder zat een sleufje; met een bijpassend riempje kon het zo aan
het stuur van de fiets bevestigd worden. Anders dan met een per
manente bevestiging, waarover later meer, konden op deze wijze
meerdere gezinsleden van het plaatje gebruik maken.
Per 1 augustus 1936 was het niet meer verplicht het plaatje aan de
fiets te bevestigen. Het mocht nu ook zichtbaar aan de bovenkleding"
van de fietser bevestigd worden. In de volksmond werd het nu de
"Colijnsorde"genoemd naar de toenmalige minister van financiën,
Dr. H. Colijn, die met het oog op de versterking van 's Rijks
middelen de rijwielbelasting op 1 augustus 1924 invoerde.
Nieuw was de rijwielbelasting overigens niet. Al vóór de invoering
van de rijwielbelasting in 1924 waren de rijwielen het voorwerp van
belastingheffing geweest. Bij wet van 14 juli 1898 werden zij
opgenomen onder de grondslagen waarnaar de personele belasting werd
geheven. In 1919 werd deze rijwielbelasting weer afgeschaft, daarna
in 1924 weer ingevoerd, nu met de rijwielbelastingplaatjesBelas
tingen in welke vorm dan ook, hebben zelden de instemming van
iedereen. De rijwielbelasting had die zeker niet en zeker niet toen
de grote economische crisis van de jaren dertig zich in Nederland
deed voelen. Dat blijkt ondermeer uit de talrijke politieke prenten
in kranten en tijdschriften uit die jaren. Een begrijpelijke reac
tie in een land waar de fiets als vervoermiddel vooral in die tijd
onmisbaar was. De rijwielbelasting legde een onevenredig zware druk
op dat deel van de bevolking dat het meest van de crisis te lijden
had. "De werkloosheid nam schrikbarend toe en kreeg de omvang van
een nationale ramp: in februari 1934 was bijna een derde van de
volksklasse tot lediggang gedoemd, eind december naderde het aantal
werklozen de 470.000."*
Bij besluit van 12 juli 1933 werd bepaald dat werklozen die een
fiets nodig hadden om zich krachtens voorschriften van de steun
regeling eens of meermalen per dag aan een bepaald bureau, dat meer
dan een half uur van hun huis verwijderd was, moesten vervoegen, in
aanmerking kwamen voor een kosteloos rijwielmerk. Ook mochten ze de
fiets gebruiken voor het zoeken naar werk, maar niet voor "plezier-
toertjes"Dat laatste is enkele jaren later weer ingetrokken.
Hoofden van gezinnen die voor hun beroep of bedrijf een rijwiel
nodig hadden en over het lopende belastingjaar geen inkomstenbelas
ting zouden hoeven betalen kwamen in aanmerking voor een kosteloos
plaatje, waarmee ook op zondag gefietst mocht worden.
Bij de kosteloze rijwielmerken hoorde een op naam gesteld schrif
telijk bewijs, dat men gerechtigd was tot het gebruiken van een
*L.G.J. Verberne, Geschiedenis van Nederland in de jaren 1850-
1925
16