Graichen had dan ook nog een pijl op zijn boog, en die trof-
zoals we thans weten - doel. Kort na het verzenden van de
brief aan B en W bracht hij een bezoek aan ir A. Stoop (1856-
1935) op De Rijp, waar deze sinds zijn terugkeer in 1897 uit
Nederlands-Indiëwoonde. Stoop was in 1914 buitengewoon
vermogend. Door kennis en kunde, met enorme werkkracht en veel
geluk was hij erin geslaagd op Oost Java de "Dordtsche Petro
leum Maatschappij" te ontwikkelen tot een bloeiende petroleum-
onderneming, die door de Koninklijke Shell in 1911 voor veel
geld was overgenomen.
Stoop was inmiddels bijna 60 jaar, maar nog zeer actief. In
1904 was hij n.l. nog eens met petroleumontginning begonnen en
wel in Wiessee aan de Tegernsee in het uiterste zuiden van
Duitsland. Via via was hem ter ore gekomen, dat daar petroleum
van zeer goede kwaliteit in winbare hoeveélheden aanwezig zou
zijn. Na gedegen onderzoek en voorbereiding ging eind 1904 de
eerste boor de grond in. Aangezien echter de geologische
kennis in die tijd nog betrekkelijk gering was, speelde geluk
een grote rol bij het al of niet slagen van zo'n onderneming.
Zoveel geluk Stoop in Indië had gehad, zo werd hij in Beieren
achtervolgd door tegenslag. Na ruim twee jaar dag en nacht
boren, kwam er eindelijk enige olie tevoorschijn, maar veel te
weinig voor een winstgevende exploitatie.
Stoop en zijn adviseurs gaven de moed echter niet op en men
besloot toch verder te boren. Na nóg eens twee jaar stuitte
men tot grote ontsteltenis van iedereen niet op olie, maar op
water, dat in een bijna niet te bedwingen stroom uit het
boorgat borrelde en spoot en dat bovendien afschuwelijk naar
rotte eieren stonk. Na analyse bleek dit water een sterk
jodium- en zwavelgehalte te bezitten en geneeskrachtige waarde
te hebben. Er zou zelfs geld mee te verdienen zijn, noteerde
de olieman Stoop ergens ongelovig. Na veel wikken en wegen
besloot hij in 1909 om - eerst op bescheiden schaal - een
"Heilbad" te gaan exploiteren. Tot zijn niet geringe verba
zing en vreugde stroomden de kuurgasten in grote getale toe,
voortdurend uitbreiden bleek noodzakelijk.
Steeds meer raakte Stoop geïnteresseerd in de uitwerking van
het Wiesseeër water op de gezondheid en het functioneren van
het menselijk lichaam in het algemeen. Toen Graichen op 4 mei
1914 Stoop benaderde om met hem over de bouw van een overdekte
zweminrichting te spreken, was Stoop daar waarschijnlijk al
snel voor te vinden. Niet alleen gezondheid was een stok
paardje van hem, ook het onderwijs droeg hij een goed hart
toe. In Bloemendaal en Nederlands-Indië had hij daaraan al op
ruime schaal bijgedragen. Zwemonderricht aan schoolkinderen
juichte hij dan ook ten zeerste toe.
Een volledig archief over de bouw en ontwikkeling van
"Stoop's Bad" - zoals het snel genoemd werd - bestaat niet
meer
In juni 1915 besloot Stoop definitief om zelf een overdekte
zweminrichting tot stand te brengen. Begin juli sprak hij met
een zekere Beccari van de Binnenlandsche Exploitatie Maat
schappij over het terrein waar het bad moest komen. De "Bin
nenlandsche" had het gebied tussen de spoorlijn Haarlem-Zand-
voort en de tegenwoordige Dompvloedslaan in handen. Deze
projectontwikkelaar kocht de grond, maakte haar bouwrijp,
legde riolering en wegen aan en verkocht die weer per 1 of
meer kavels tegelijk. In 1913 had de gemeente voor het gebied
tussen de spoorlijn Haarlem-Zandvoortde Bloemendaalseweg-de
Kleverlaan en de grens met Haarlem, een uitbreidingsplan
15