was, zonder flambard, lange jas, enz. Hij zal toen om en bij de 48 jaar geweest zijn. Men merkte aan zijn persoon niets van verwaandheid en zelfingenomenheid, eerder was hij iets verlegen en over het algemeen teruggetrokken. Nooit heb ik iemand met meer aandacht de werken van zijn collega's zien bekijken dan hem. Op tentoonstellingen bekeek hij elk schilderij met aandacht en overal vond hij iets goeds. Hij was buitengewoon vriendelijk en hij bekeek, evenals zijn vrouw, Maria Breitner, de schilder in mij met veel belangstelling. Het scheen dat hij zich nogal tot mijn persoon aangetrokken voelde, want hij is dikwijls in mijn atelier geweest. Er was een studie van mij, die ik hem herhaaldelijk moest laten zien. 'Och, laat mij dat ding nog eens zien', zei hij dan. En zo ging het met nog andere studies, die ik eveneens te voorschijn moest halen. Maar dat ik de zee schilderde, vond hij vrese lijk. Eenmaal kreeg ik te horen: 'Ik begrijp niet dat jij met je talent de zee schil dert, ik vind de zee lelijk.' Toen ik hem op een keer een grote maan-zee liet zien, riep hij uit: 'Wat 'n prachtige lucht heb je geschilderd, maar daaronder moest je niet de zee maar een boerderij met geel verlicht raampje en donkere bomen schilde ren.' Waarop ik lachend antwoordde; 'Ja, en een grijs paard', en Breitner moest wel meelachen. Een tobber in zijn werk Een merkwaardigheid van hem was, dat, wanneer hij iemand op straat ontmoette en hij alleen wilde blijven, hij hem vroeg: 'In welke richting ga je?' Werd hem dit aangewezen, dan was zijn antwoord: 'Nou, dan ga ik zo', de tegenovergestelde richting wijzende. Dit vertelde Bauer mij. Kort daarop ontmoette ik hem in Haarlem op straat en na enkele woorden gesproken te hebben, vroeg hij ook mij: 'In welke richting ga je?' Toen antwoordde ik hem: 'Hoor eens Breitner, ik weet dat jij dan de andere kant uit wilt, maar een mop is maar éénmaal goed! Ik ga zo, want daar moet ik zijn.' Waarop Breitner antwoordde: 'Nu moet ik werkelijk de andere kant uit.' Vaak kwam hij 's ochtends bij mij met de vraag of ik het erg druk had en mij niet stoorde; dan wist ik dat hij met een of ander schilderij moeilijkheden had en op zijn uitnodiging liepen we naar zijn dichtbij gelegen villa, waar hij mij dan het betreffende schilderij toonde. Ik maakte dan mijn aanmerkingen, waar hij zichtbaar verheugd over was. Dikwijls heeft hij dan ook mijn raadgevingen opgevolgd. Toen ik Bauer eens vertelde, dat ik bij Breitner in zijn atelier was geweest, was hij hierover hoogst verwonderd. 'Wat', zei hij, 'ben je op zijn atelier geweest Nou, ik mag niet op zijn atelier komen en in het algemeen laat hij liefst niemand toe.' Breitner was een tobber in zijn werk, zoals trouwens de meeste ernstige kunste naars. Zijn schilderijen, die er uitzien alsof hij ze uit zijn mouw schudde, verraden later niet hoeveel zorg en overleg bij het schilderen nodig was. Vaak heeft hij een bijna gereed schilderij afgekrabd of vernietigd om het weer opnieuw op te zetten en 17

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Ons Bloemendaal | 1991 | | pagina 18