Het koetshuis van Duin en Daal, situatie 1980, na de restauratie. de.' Bij het witgepleisterde hoofdgebouw paste wonderwel een wit kapelletje in neogotische stijl om de bezoeker te brengen tot overpeinzingen over leven en dood. De melancholieke stemming, die bij de wandelaar werd opge roepen, werd hogelijk gewaardeerd en had niets afschrik wekkends (Moes 1991). Op de 'Nieuwe Kaart van Haarlems Schoone Omstreeken' door de Haarlemse landmeter F.J. Nautz uit 1836 komt ons gebouwtje inderdaad al voor. Over de funktie is niets bekend. Gezien de grootte is er wellicht eerder sprake van een tuinmanswoning dan van een koetshuis. RscunstruGtie De volgende reconstructie van de geschiedenis lijkt aanne melijk. Duin en Daal was oorspronkelijk een linnenbleke- rij, later omgezet in een buitenplaats die in 1810 in het bezit kwam van de logementhouder T. van Ek. In 1824 kocht mr Bonaventura Cornelis de Lange van Wijngaarden het terrein met de gebouwen om er een fraai buitenver blijf van te maken. Omstreeks 1834 kreeg Jan David Zocher jr de opdracht Duin en Daal te veranderen. Grote delen van het kale duin werden beplant; akkerland en wei land werden door een slingerende waterloop omsloten. Een koestal in Zwitserse chaletstijl en een neogotisch kap pelletje als tuinmanswoning voltooiden het geheel. In 1853 werd Duin en Daal met 'herenhuizing en aanhorig- heden, tuinmanswoning en verdere gebouwen, bepotin- gen en beplantingen' verkocht aan mr Jan Willem Arnold. Ook hij zette de beplanting van het duinterrein voort maar van een vrije wandeling in de plaats, wel toegestaan door zijn voorganger, was geen sprake meer. In 1856 liet Arnold ten noordwesten van zijn huis een nieuwe stal en koetshuis bouwen. Tegen de eeuwwisseling ging Duin en Daal als buitenplaats verloren. De Binnenlandse Exploitatie Maatschappij van onroerende goederen kocht in 1897 het landgoed om er wegen aan te leggen en de bouwgronden als bouwterrein te exploiteren. Het woonhuis werd in 1898 tot hotel ingericht en de omliggende gronden wer den door de tuinarchitekt Leonard A. Springer omgetoverd in een schitterend wandel- en villapark. Hotel Duin en Daal trok vele gasten. In de maand augustus van 1910 waren er 2.400 logées. Vijf jaar later werd de (tuin manswoning verbouwd tot garage en stalling van fietsen. Na de Tweede Wereldoorlog werd het hotel onder meer verhuurd aan de Hervormde Gemeente als rusthuis. Uit de bouwverordeningen blijkt verder dat in 1948 de garage van Duin en Daal weer tot woning werd verbouwd. Na enkele jaren leegstand kon in 1980 het 'koetshuis' als kan toor in gebruik worden genomen. Het vervallen pand kreeg naar het ontwerp van P. Bartlema uit Wijk bij Duurstede weer iets van zijn oude glorie terug. Bert Sliggers Literatuur: A.N. Godefroy, Beschrijving van den stal en het koetshuis, op de plaats 'Duin en Daal' te Bloemendaal nabij Haarlem, in: Bouwkundige Bijdragen, uit gegeven door de Maatschappij ter bevordering van de Bouwkunst, 9 februari 1863. Jannes de Haan, Villapaiken in Nederland. Een onderzoek aan de hand van het Villapark Duin en Daal te Bloemendaal 1897-1940, Haarlem 1986. C.D.H. Moes, Architectuur als sieraad van de natuur. De architectuurtekeningen uit het archief van J.D. Zocher jr (1791-1870) en L.P. Zocher (1820-1915), Rotterdam 1991. A.M.G. Nierhoff, Bloemendaal, lanen en wegen, hun naam en geschiedenis, Bloemendaal 1963. 12 Ons Bloemendaal, 16e jaargang, nummer 2, zomer 1992

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Ons Bloemendaal | 1992 | | pagina 13