Het Beethoven-Huis Luchtkastelen In 1908 verscheen het boekje 'Het Beethoven- Huis', geschreven door Willem Hutschenruyter. Deze was redacteur van het tijdschrift Toonkunst, voorzitter van de Amsterdamsche Toonkunstenaars - vereniging, adjunct- directeur van de Muziekschool en het Conservatorium van Toonkunst te Amsterdam en de drijvende kracht achter de Muziekstichting Het Beethoven-Huis. Doel van deze stichting was het zo goed mogehjk doen uitvoeren van alle werken van Beethoven in een daarvoor geschikte ruimte met behulp van een daarvoor geschikt orkest. Niet voor niets gebruikte Hutschenruyter de inleiding om zijn ongenoegen te uiten over alle misstanden die in de dagelijkse muziekpraktijk voorkwamen. Een muziekpraktijk waarin sprake was van een onzorgvuldige en onlogische programmering, van orkestleden van weinig niveau voor wie muziek maken slechts een manier van geldverdienen was en van 'virtuozendom'. Voor virtuozen was niet het werk of de bedoeling van de componist van belang, maar slechts de eigen virtuoze uitvoering. Al het andere was hieraan ondergeschikt. Conflict Met de dagelijkse muziekpraktijk was Hutschenruyter goed bekend. Zijn vader was de componist Wouter Hutschenruyter sr en zelf was Willem twaalf jaar hoornist geweest in het Concertgebouworkest (van 1889 tot 1901). In 1901 werd hij administrateur en vanaf 1903 directeur administrateur van het Concertgebouw. In deze functie kwam hij in conflict met Willem Mengelberg, de gevierde dirigent van het Concertgebouworkest. Een man die naar Hutschenruyters mening als dirigent weliswaar grote kwa liteiten had, maar tevens de neiging niet alleen artistiek, maar ook zakelijk leider te willen zijn. Daarbij behandelde hij zijn orkestleden niet als kunstenaars, maar als kleine kinderen. Het conflict liep zo hoog op dat Hutschenruyter in 1904 vertrok, evenals een aantal musici. Norm Het Beethoven-Huis met zijn vaste orkest zou de norm moeten worden voor de muziekpraktijk in Nederland. Hier geen op geld beluste musici en dirigenten, geen over het paard getilde virtuozen, maar alleen muziekkunstenaars die niet zichzelf, maar Beethoven op de eerste plaats zou den stellen. Zij zouden spelen voor een publiek dat een lange reis - Hutschenruyter sprak zelf van 'een pilgrimage' - had gemaakt om in het majestueuze duinlandschap en de gewijde stilte van de natuur Beethoven te komen onder gaan in een jaarlijkse cyclus, die begon met de Missa solemnis en eindigde met de Negende symfonie. De her inneringen aan de gebeurtenissen in Amsterdam speelden bij het schetsen van dit ideaal zeker een rol. De dirigent heeft weliswaar het 'muzikaal praesidium', maar is geen dictator. De musici worden niet beschouwd als simpele H.P. Berlage, interieur van de grote concertzaal (Coll. Ned. Arch. Inst. Rotterdam). uitvoerders van de dirigentenwil, maar als gelijkwaardige kunstenaars. Ideaal Opvallend is Hutschenruyters gebruik van het woord 'Huis' in plaats van het gebruikelijke zaal, concertzaal of concertgebouw. Bewust trachtte Hutschenruyter hiermee aan te geven dat het bij dit gebouw niet ging om een con certzaal in de gebruikelijke zin des woords, waarvoor hij overigens nauwelijks een goed woord over had, maar om een gemeenschapsideaal. De werken van Beethoven gaven de aanzet tot het vormen van een nieuwe gemeenschap waarin kunstzinnigheid en kunstliefde heerste. Niet voor niets werd bij de 'Grondbeginselen der verwezenlijking' in artikel 5 onder meer vermeld dat de eventuele baten bestemd waren om 'het aantal kosteloos toegankelijke uit voeringen te vergroten'. Beethovens muziek, waaraan een reinigende werking en opvoedende waarde werd toege dicht, moest voor een ieder die dit wilde bereikbaar zijn. Vrije kunstenaar Ludwig van Beethoven speelde rond de eeuwwisseling een Ons Bloemendaal, 17e jaargang, nummer 1, zomer 1993 23

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Ons Bloemendaal | 1993 | | pagina 24