zeggen na verkregen toestemming van de commissaris van de provincie. Zo'n benoeming zou dan gelden voor zes jaar. Keuter Met ingang van 1 juli 1942 werd J. Keuter door Zigeler benoemd tot wethouder van sociale zaken en onderwijs. Zowel Zigeler als Keuter waren in hun jonge jaren werk zaam geweest in Nederlands-Indië. Keuter was een fervent aanhanger van de NSB en hij liet daarover geen enkele twij fel bestaan toen hij zich op 3 juli in een toespraak richtte tot het gemeentepersoneel. Hij zou zijn arbeid als nationaal- socialist verrichten en de bezettende macht kon op zijn medewerking rekenen. 'Ik ben er trotsch op te kunnen zeg gen dat mijn zoon reeds een jaar aan het Oostfront mee strijdt tegen de Anti-Christ.' (7). Ook Keuter was in een deeltijdbetrekking werkzaam. Keuter had vermoedelijk meer affiniteit met de NSB dan met het onderwijs. Toen het hoofd van de Sint-Theresia meisjesschool hem vroeg of de gemeentelijke bijdrage voor de door de kinderen opgehaalde beukenootjes en eikels mocht worden besteed aan materiaal voor het geschiedenis onderwijs, antwoordde Keuter daar geen bezwaar tegen te hebben maar dat het hem een goed alternatief leek het geld te gebruiken voor de aanschaf van een boekwerk als 'Het Socialisme van de N.S.B.' Hoe op dit voorstel van Keuter door de nonnen is gereageerd, laat zich raden (8). Al na twee jaar had Keuter genoeg van zijn baantje als wet houder. De burgemeester had geen bezwaar tegen zijn aftre den, maar commissaris Backer wilde eerst een toelichting op dit ontslag alvorens er mee in te stemmen. Zigeler rap porteerde hierop Keuters beweegredenen: 'Ik [Keuter dus] vind dat ik in mijn werk als wethouder geen voldoende zelfstandigheid heb voor maatregelen, welke ik noodig acht te nemen. Door de voorschriften ben ik te veel gebonden aan wettelijke bepalingen en uitgevaardigde verordeningen. Aangezien mij de machtsmiddelen ontbreken om datgenen tot stand te brengen, hetgeen ik als noodzakelijk of wen- schelijk zie, wordt als gevolg van het systeem mijn activiteit te veel aan banden gelegd om vruchtdragende arbeid in de geest van de nieuwen tijd te kunnen verrichten.' (8 juli 1944). Wellicht moeten we deze hartekreet zo verstaan, dat Keuter zich te goed achtte voor een ondergeschikte positie als wethouder. Misschien liet ook de persoonlijke verhou ding tot Zigeler te wensen over. Toen de instemming van de commissaris verkregen was, meldde Zigeler in een kort briefje d.d. 4 september aan Keuter, dat hij besloten had het gevraagde ontslag met ingang van 6 september te verlenen onder dankzegging'. Bakker Als opvolger van Cassée werd G.J. Bakker, sinds 1935 lid van de NSB, op 14 mei 1943 door Zigeler tot wethouder benoemd. Ook hij was voorheen werkzaam geweest in Nederlands-Indië. Het duurde evenwel bijna een half jaar eer Bakker zijn werkzaamheden kon beginnen. Er werden tegen hem ernstige bezwaren geuit door zijn eigen NSB. Mussert had namelijk bepaald, dat partijgenoten geen open bare ambten mochten bekleden zonder dat zijn 'Secretarie van Staat' daar toestemming voor had verleend. Bakker nu kreeg deze toestemming niet. De motieven voor deze wei gering kreeg hij niet te horen: 'over deze aangelegenheid kan niet in nadere beschouwingen worden getreden', schreef het hoofd van de secretarie van staat, mr. J.H. Carp, aan Bakker op de 11 e mei (9)Er werd toen echter zwaar geschut in werking gesteld om Mussert c.s. tot andere gedachten te brengen. Commissaris Backer informeerde bij de secretarie van staat waarom kameraad Bakker daar geen persona grata was. Hij vernam dat dit was gebaseerd op een vernietigend rapport dat door de betreffende kringleider over Bakker was uitgebracht. Het kwam erop neer, dat Bakker nooit iets voor de 'Beweging' had gedaan en er niet altijd voor uit durfde te komen dat hij NSB-er was. Ook werden zijn capaciteiten niet voldoende geacht voor het wethouderschap van publieke werken. De commissaris had hierop aan de secretarie geantwoord, dat zijns inziens aan de gegrondheid van de grieven in het rapport geuit, moest worden getwijfeld. Uit eigen ervaring wist de commissaris, dat Bakker wel degelijk veelvuldig het NSB-insigne droeg, 'zoodat waar de in dit opzicht geuite grief reeds onjuist blijkt te zijn, voor mij twijfel bestaat of de andere beschul digingen gerechtvaardigd zijn' (aan Zigeler, 24 mei). Er moest een nieuw rapport aan te pas komen, dit maal van de gewestelijk leider die stelde dat 'kameraad Bakker een vols trekt andere figuur is met heel wat betere antecedenten dan de gegevens aanvankelijk deden vermoeden.' De gewestelijk leider had daarom de secretarie van staat verzocht het ver bod van aanvaarding (van wethouderschap) in te trekken (4 september) (10). Toch duurde het toen nog bijna twee maanden alvorens Bakker de eed kon afleggen en zijn werk zaamheden kon beginnen (28 oktober). Na het aftreden van Cassée werd de burgemeester dus gedurende meer dan een half jaar geassisteerd door slechts één wethouder. De Gelder Ook na het aftreden van Keuter volgde er wederom een langdurig intermezzo. Op 5 september 1944 benoemde Zigeler dr.ir. G. de Gelder tot Keuters opvolger. Diens eedaf legging vond plaats op de 13e van die maand. Het duurde 28 Ons Bloemendaal, 19e jaargang, nummer 1, voorjaar 1995

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Ons Bloemendaal | 1995 | | pagina 30