Parnassia
waar het niet gaan kan en de verdroging begon al vrij
spoedig zichtbaar te worden.
Wilde planten
F.W. van Eeden (1829-1901) was plantkundige direc
teur/ oprichter van het Koloniaal Museum in Haarlem en
vader van de schrijver Frederik van Eeden. In 1886 ver
scheen zijn bundel 'Onkruid'. In zijn vrije tijd maakte Van
Eeden vanuit zijn huis aan de Dreef, naast het paviljoen
Welgelegen lange 'Botanische' wandelingen door
Kennemerland. Hij was de eerste die wees op de onge
looflijke rijkdom in onze streek aan wilde planten,
'Onkruid', zoals hij ze noemde. Op zijn wandelingen
neemt hij de lezer mee naar het bloemrijke Aerdenhout
langs Boekenrode naar Leiduin met zijn beekjes en water
vallen en de 'kommen der duinwaterleiding, die monu
menten van Engelse geestkracht in het land van Witte van
Haemstede'. Meer naar het westen vindt hij kale duintop
pen, maar ook een berkenbosje, onberoerd door de mens,
waar de bodem naar het midden afglooit naar een water
poel. De grond is er humusrijk, vochtig en drassig.
Hier groeit de pyrola, ofwel rondbla-
dig wintergroen en ook de parnassia,
ons vooal bekend vanwege de uit
spanning van die naam in de
Kennemerduinen. In echt 'ontzettende
hoeveelheid als witte sterren' staan de
pyrola's en parnassia's tussen het
blauwgroene gras in een wijd, voch
tig dal. Verschillende soorten orchis
waren doodgewoon. Nog lijkt het
hier het paradijs op aarde. Alleen de
aardappelveldjes, 'het beeld van de
etende en nimmer verzadigde armoe
de' verstoren de idylle.
Wie zelf enigszins bekend is in de
duinstreek en bovendien al wat langer
meeloopt, weet nog wel enkele schat
ten door Van Eeden genoemd, te vin
den. Achter het zwembad Velserend,
onder de Blauwe Trappen en veilig
beschermd door een hek, hangt in
april nog altijd een lichte uiegeur van
het bloeiende daslook. En in het bos
van Duinvliet zijn daslook en wilde
hyacint nog te vinden. Ook de aristolochia houdt stand op
zijn oorspronkelijke plaats in Caprera, al werd er een par
keerterrein aangelegd. De pijpbloem werkt zich gewoon
door de verharding heen. Maar het laatste plantje van het
rondbladig wintergroen in het wandelpark van Caprera,
vond ik aan het eind van de jaren zestig. Sindsdien hebben
de honden het daar voor het zeggen.
Duinflora en -fauna
In 1899 verscheen voor het eerst het boekje van Heimans
en Thijsse, 'In de duinen'. De bedoeling van dit boekje
was de kennis van de duinflora en -fauna te populariseren.
Nog kon de liefhebber onbezorgd genieten van de heer
lijkheid van de (natte) duinen. Dat deed ook Thijsse, die
als motto 'onbekommerd' had. Onbekommerd kroop hij
onder een hek door, onbekommerd negeerde hij een
bordje 'verboden toegang' om een speciale plant in een
bepaalde duinpan te gaan bestuderen. Onbekommerd keer
de hij langs een andere weg weer terug in het duin als
een opzichter hem eruit had gestuurd. Aan de andere kant
had hij begrip voor de eigenaars van het duinterrein, die
zagen dat zonder die hekken en borden de begroeiing ver
nield werd. Zelfs had hij begrip voor de tegenwoordig zo
verguisde 'jachtlievende duinbezitters', die de duinen
absoluut tot verboden terreinen verklaarden in mei en juni
als hun 'troetelkinderen', de fazanten broeden en hun jon
gen grootbrengen. 'Maar daar is niets aan te doen.
Fazanten kosten veel moeite en geld aan de eigenaars, ze
zijn bovendien iets meer dan gewoon jachtwild [de
eigenaars] hebben net zoo veel, in dit geval veel meer
recht op wil van hun moeite en geld dan wij bloemenlief
hebbers; laten we elkanders liefhebberijen respecteeren en
elkaar zoo weinig mogelijk het genot bederven. Blijf dus
in de broedtijd uit de ruigten.' Dus laat de hedendaagse
natuurliefhebber ook begrip hebben voor de hondebaasjes
en -bazinnen die in Caprera onbezorgd hun huisdieren
kunnen laten dollen en ook nog gezelligheid aan elkaar
hebben.
Bebossing
Maar het was niet de jacht waarover Thijsse, die onbe
kommerd heel goed uit zijn ogen keek, zich zorgen over
maakte. Hij hoorde en las dat er vroeger veel meer water
in de duinpannen stond. 'Oude lui' vertelden hem dat dit
kwam door het wegpompen van het grondwater voor de
drinkwaterwinning. Ook zelf vond hij dat de pannen in de
loop van twintig jaar droger en droger werden. In de
buurt van de 'prise d'eau' was één bepaalde pan in het
jaar 1899 al een droge kuil geworden. Maar, typerend
voor Thijsse's tolerantie, hij durfde niet met zekerheid te
zeggen, dat het door de waterwinning kwam. Het zou ook
'hooger-worden' van de bodem kunnen zijn. Hij was in
ieder geval zeer beducht voor stuivend duin en verstik
kend zand en adviseerde grootschalige bebossing. Deze
Ons Bloemendaal, 19e jaargang, nummer 3, najaar 199S
23