was hij op school ver achter bij zijn Hollandse leeftijdge
noten. Maar hij wilde zo snel mogelijk naar school. De
tweede klas van het Kennemer was voor de zestienjarige
het hoogst haalbare. Maar er zaten ook jongens van acht
tien in die klas. Rector De Vletter heeft jan Kop en al die
andere jongens geholpen waar dat mogelijk was, ook al
kostte dat soms moeite. Door de kampjaren waren de
Indische jongens - van meisjes hoorde je dat eigenlijk
niet - tot een vrijgevochten stelletje geworden, dat in leef
tijd wel bijna volwassen was, maar in schoolontwikkeling
nog geenszins.
Aan het eind van de zomer kreeg de familie Kop een serre
en een slaapkamer in een villa aan de Hoge Duin en
Daalseweg. Moeder en zoon sliepen in een dubbel bed,
Margot in een groot kinderbed. Ze hield er een levenslan
ge behoefte aan privacy aan over. Maar voor de sportieve,
wat vrijgevochten Margot, was het desondanks heerlijk op
die 'tjot' (heuvel). Alle hekken waren kapot, alle verwaar
loosde tuinen open en je kon in elke boom klimmen. Op
19 december 1946 begon het te sneeuwen. Tot diep in de
nacht werd er gesleed op de helling bij 'Die Clinghe". De
'printa kras' (het uitdrukkelijk bevel) van mevrouw Kop
om op tijd thuis te zijn, had geen enkele uitwerking. In
ieder huis woonden gezinnen met kinderen, iedereen ont
moette elkaar op de sleebaan, dan ga je toch niet naar
De afgebroken villa "Louise State", waar "het landje" lag
sen' waren dus niet alleen door hun gelige tropen huids
kleur herkenbaar, maar ook door hun 'Attaka-kleren'. De
woningnood was na de oorlog in heel Nederland nijpend.
Wie maar enigszins ruimte over had, kreeg verplicht
inkwartiering. Park Duin en Daal was vanaf eind 1944
'Sperrgebiet', dus ontruimd geweest. Maar de oorspronke
lijke bewoners keerden vaak niet terug na de bevrijding en
vele villa's en hotel Duin en Daal, waar de
Ortskommandatur had gezeten, stonden daarom leeg. Hier
werden de 'repatrianten' ingekwartierd en hier moesten ze
hun leven van de grond af opnieuw zien op te bouwen.
Onderdak
Mevrouw Margot yan Gelder-Kop kwam als negenjarige met
haar moeder, toen 42 jaar, en haar zestien jaar oude broer
naar Nederland. Haar vader, die als Wagenings landbouw
kundig ingenieur bij de Rubber-Cultuur Maatschappij
Amsterdam in Deli op Sumatra had gewerkt, was omgeko
men tijdens de oorlog.
Op 8 mei 1946 kwam de familie Kop aan in Rotterdam.
Het was een prachtige voorjaarsdag, maar desondanks had
iedereen het koud. De eerste weken vonden mevrouw Kop
en Margot onderdak bij familie in Haarlem. Broer Jan
werd zolang elders ingekwartierd. Door de drie kampjaren
18
Ons Bloemendaal, 21e jaargang, Lustrumnummer 2, zomer 1997