Nog staat hij daar in al zijn kracht Onze oude goeden Vriend De groote reus die dag en nagt Zoo trouw ons heeft gedient Nog staat hij daar zoo hegt van bouw Zoo stevig en zoo vast Alsof hij d'eeuwen tarten zou Die ouden planke kast Maar ach! in 't achtbaar dorpsbestuur Besloot men tot zijn val En spoedig slaat het droevig uur Dat men hem slopen zal Dan legt hij klok en klepel af Dan valt zijn haan ter neer Dan daalt zijn houten romp in 't graf En 't klokhuis is niet meer! Ach waarom toch in onze dagen Zoo roekeloos de hand geslagen Aan 't geen in d'oude goede tijd Der vadren zorg ons heeft bereid Is hij niet hoog genoeg die too ren? Laat zich zijn klok niet duid'lijk hooren En wijst zijn rijk vergulde haan Ons niet de juiste windstreek aan? Ja schoon ook spotters zich vermeten Om hem een peperbos te heten Te lagchen om zijn vreemd figuur Is daarom nog het dorpsbestuur gerechtigd om ten spijt van allen Die oude tooren te doen vatten? O, Neen! en toch, toch heeft de raad Besloten dat hij vallen gaat Maar zal tot redding onzer tooren Zich dan geen enkele stem doen hooren? Terwijl voor 't raadhuis iedereen Zich in de bres steld te Overveen Helaas! voor hem blijft niets te hopen Wie zal die oude tooren kopen? En geld is het waar de raad Zich soms nog door verbidden laat Die tooren 't erfstuk onzer vaderen Zat al te rasch zijn einde naderen Terwijl de kroeg van Overveen Welligt nog jaaren achtereen Tot spijt van veel getrouwde vrouwen De mannen buitenshuis zal houwen Wij weten wat daar is geschied Wat taal men soms daar hooren liet Tot welke smul en drinkpartijen Men in dat huis zich liet verlijen En hoe men soms ene gansche nagt Met speeien daar heeft zoek gebragt Dan deed van uit die oude tooren Altoos een vriendenstem zich hooren Die ernstig van naar huis gaan sprak En schoon m'er soms de gek mee stak Toch was doe roepstem vaak het teken Die 't lustig volkje op deed breken Maar schoon men weet dan onzen Schout Van nagtpartijen weinig houd En schoon onze achtbre magistraten Die, zoo ik hoop niet minder haten Ten minsten sedert in den raad Ook hunnen stem zich hooren laat Toch vrees ik dat men zal vergeten Hoe braaf zich 't klokhuis heeft gekweten In hoe het als een trouwe vriend Bij dag en nagt ons heeft gedient Helaas men zal het klokhuis slopen En 't raadhuis moglijk nog verkopen Ten minsten zoo men geld genoeg Wil bieden voor die boze kroeg Zoo ziet men d'oude goede zeden In onzen tijd met voeten treeden En ach! voor geld, en geld alleen Vermoeit en buigt zich iedereen. Ons Bloemendaal, 21e jaargang, Lustrumnummer 3, herfst 1997 35

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Ons Bloemendaal | 1997 | | pagina 35