Overveen buyten Harlem, circa 1770, gezien van de Korte Zijlweg af in
noordelijke richting. Links het Klokhuis', rechts: de west- en zuidzijde
van 'De Swaen'. (J. Goll van Franckenstein, gewassen tekening, 40 x
311/2 cm, particuliere collectie.)
geloofsbelijdenis. De toedracht van de zaak was als volgt.
Midden 1729 was de waard Frans Jan Davidts, gesproten
uit een van oorsprong Vlaamse blekersfamilie, overleden.
Hij evenals zijn echtgenote waren lidmaat van de
Nederduitsche Gereformeerde kerk. Zijn weduwe Antje
Bauke had de nering voortgezet. Antje was een struise jon
ge vrouw. Voor een herberg was een mooie herbergierster
altijd een aanbeveling. Gedachtig aan Shakespeare's woor
den: 'Love comforteth like sunshine after rain' had zij een
aangename relatie aangeknoopt met een man van 'de
Roomse religie'. Dat had geleid tot een huwelijk maar ook
tot Antje's overgang naar de R.K. kerk. In een huis waarin
de 'roomse Superstitie' werd bedreven, kon het ambachts
bestuur dat de 'ware Gereformeerde Religie' in pacht had,
zich natuurlijk niet meer vertonen. Overleg was nodig met
Burgemeesteren en Regeerders van Haarlem. Zij immers
waren van 1722 af door koop ambachtsheren van T, A
ende V geworden. Hoekstra in zijn standaardwerk over
Bloemendaal (blz. 151) spreekt van een 'verkapte annexa
tie'. Hoe wangunstig zal Haarlems huidige burgemeester
aan die tijd terugdenken! De beraadslaging leidde er toe
dat op 16 april 1730 het besluit viel om De Swaen te ver
laten en om tijdelijk 'rechdxuis' te gaan houden in de her
berg De Gouden Leeuw, staande aan de Brouwersvaart
over de Korte Zijlweg, bij wat nu heet de Hospesbrug.
Waard - hospes - was daar toen Jacob Schoonen.10'
Gildedagen
Blijkbaar is De Swaen in de familie Davidts gebleven, want
op 3 februari 1767 verkopen de erven Davidts de herberg
voor 4.500 aan Jan Martin Michaelse, die haar onder de
wat fraaier klinkende naam Johan Martin Michaelis op 7
maart 1782 overdoet aan Frans Prijn. Tien jaar later op 18
juni 1792 wordt Herman Hendrik Timmer eigenaar voor
3.000.
De Swaen, het rechthuis, had in de loop des tijds een
voornamer uiterlijke gedaante gekregen. Voor de 17de
eeuwse gevel met kruisramen was een open galerij aange
bracht, waar bezoekers konden zitten.
Veel 'Heerengezelschappen' kwamen er samen. Het St.
Jacobsgilde vierde er zijn gildedagen. De jachtelite, ver
enigd in het St. Hubertusgilde, hield er haar jaarlijkse
maaltijd en éénmaal per jaar trok men van hier ter vis
vangst met de zegen naar de Brouwerskolk.
Oneerbiedig
Sedert 1768 was Franpois Augustus de Genestet, de over
grootvader van de dichter, schout. Hij was dat ook van
Zandvoort.
Inmiddels brak de tijd aan, waarin zich grote veranderin
gen gingen voltrekken. Het oude regentenstelsel had afge
daan. De Fransen waren binnengevallen. De Bataafse
Republiek was uitgeroepen. Op 24 januari 1795 was een
nieuwe schout aangesteld, de bleker J. de Waal Malefijt.
De Swaen was in handen gekomen van een andere waard,
Jan Christiaan Springer, in 1769 te Varel in Duitsland
geboren. Willem van den Huil, kostschoolhouder van een
Franse school in Haarlem, prijst hem in zijn autobiografie
uitbundig."' 'In den zomer van 1805', schrijft hij, 'werd
de jaarlijkse Synode dier (Waalse) kerk te Haarlem gehou
den. Bij die gelegenheid nu gaf de Kerkeraad, volgens
gebruik, een broedermaal bij den in Holland alom
beroemden kok, Springer, in het regthuis te Overveenen,
als pronkstuk stond midden op den vorstelijken disch,
eene groote banketten steenrots en boven op dezelve een
suikeren mannetje, met een kaneelstokje in de hand. Die
schotel was door den preesident L'Ange12' alzoo verordend
en moest verbeelden hoe Mozes eenmaal in de woestijn,
met zijn staf teegen de rots sloeg, en door een wonder,
water uit ten voorschijn deed komen. Maar te Overveen
sloeg de kleine Mozes, waarschijnlijk, op een gegeeven
teeken, met zijn kaneelstokje teegen eene rots van banket,
dat er de gesmolten boter uitstroomde, welk schouwspel
Ons Bloemendaal, 21e jaargang, Lustrumnummer 3, herfst 1997
39