praatje met elkaar konden maken? Het zou in het belang van
de arbeidende klasse zelf zijn om bij elkaar te wonen."
Omdat in de loop van de jaren twintig het behoud van na
tuurschoon een voorspoedige ontwikkeling van de woning
bouw steeds meer tegenhield, leidde dat in oktober 192S
tot de zogeheten motie-Schulz. In die motie verzocht dit
raadslid het gemeentebestuur nadrukkelijk om mogelijke
bouwlocaties aan te wijzen in de uitbreidingsplannen en
deze zo mogelijk in eigendom te verwerven. De raad werd
door de motie overrompeld, was de reactie van burgemees
ter Jhr. Bas Backer. Maar Schulz zou pas bij voldoende steun
er geheel zeker van zijn dat zulke woningen in Bloemendaal
daadwerkelijk gebouwd zouden worden en weigerde zijn
motie in te trekken. Het was de visie van de SDAP dat de
gemeente een actief grondbeleid diende te voeren door het
aankopen van nog niet in exploitatie gebrachte en daardoor
nog enigszins betaalbare bouwgronden. Vervolgens zou de
gemeente deze in erfpacht aan lokale woningbouwvereni
gingen moeten overdragen, wier taak het immers was om
met overheidssubsidie arbeiderswoningen te bouwen.
Overigens waren bekende raadsleden als Schulz, Noorman,
C. Schulz, wethouder van 3 september 1946 tot en met 6 september 1949.
Bornwater en Prinsenberg tevens bestuurslid van lokale
woningbouwverenigingen. Daarom werd wel eens beweerd
dat zij bij woningbouwaangelegenheden meer als bestuurs
lid van hun vereniging het woord namen dan als raadslid.
Nog bij de herziening van het bestemmingsplan Naalden-
veld leek het er op alsof het beschikbaar stellen van sportter
reinen boven volkswoningbouw ging. De motie-Schulz, die
mede ondertekend was door de raadsleden Prinsenberg en
Van Kessel, werd in de volgende raadszitting van 19 no
vember 192S met algemene stemmen aangenomen. Daarbij
bleek dat B&W nog altijd van mening waren dat de behoefte
aan arbeiderswoningen in Bloemendaal niet zo groot was.
Als antwoord op de motie-Schulz werd bij de voorlopige
vaststelling van het nieuwe uitbreidingsplan van de Julia-
nalaan en omgeving in Overveen, nabij de gemeentegrens
met Haarlem, een locatie voor arbeiderswoningen ingebed.
Het totale bouwplan op deze locatie kenmerkte zich als een
overgangsgebied tussen stadsbebouwing en Bloemendaalse
villabouw. Voor velen ging dit niet ver genoeg, want juist
daar in het polderland tussen Julianalaan en Kleverlaan was
gelegenheid voor het bouwen van grote aantallen arbeiders
woningen. Door de voorgeschreven wijze van bebouwing
werd dit verhinderd.
Kamerbewoners en kostgangers
In tal van gesubsidieerde woningen in Bloemendaal namen
veelal van elders afkomstige kamerbewoners en kostgangers
hun intrek. Daardoor werden de huizen overbevolkt en
moesten de huurders met hun gezinnen zich op een onge
wenste manier behelpen. De betreffende huurders betaalden
een gulden per week aan huur, zodat de kas van de ver
huurders behoorlijk werd gespekt.
B&W wilden voorkomen dat de met steun van de overheid
gebouwde woningen werden uitgewoond. Om die reden
werd de bouwverordening in 1923 zodanig aangepast, dat
voortaan huurders voor inwoning van derden schriftelijke
toestemming van de woningbouwvereniging moesten heb
ben. Bovendien werd inwoning slechts gedoogd indien de
ze personen economische banden met Bloemendaal hadden
of er reeds twee jaar woonachtig waren. De gemeente kreeg
hiervan periodiek een opgave en behield zich het recht voor
in bijzondere gevallen van deze regel af te wijken.
Onbewoonbaarverklaringen
In het interbellum (1918-1 940) werd door de gezond
heidscommissie nog maar zelden een advies voor een onbe
woonbaarverklaring uitgebracht. Het was het beleid om de
slechtste woningen geleidelijk te ontruimen en tal van on
bewoonbaar verklaarde woningen aan te kopen. Dit wierp
blijkbaar haar vruchten af.
16
Ons Bloemendaal, 25e jaargang, nummer 3, herfst 200 1