Aan de noordzijde van
de Dompvloedslaan
gelegen woningen, die
in 1964 zijn gesloopt,
terwijl er in 1937 al
discussie was over
onbewoonbaar
verklaring.
Over de mening van de bewoners is weinig bekend.
Volgens burgemeester Jhr. Den Tex was het eigenaardig
"dat de mensen in de regel in zo'n oude, vervallen woning
zeer naar hun genoegen gehuisvest waren. Zij betaalden een
lage huur en zouden niet gaarne verjaagd worden". De huur
was soms maar een gulden per week, zodat de bewoners
zelf geen haast maakten om te verhuizen. Daarbij moet men
bedenken dat de nieuwe woningen van de plaatselijke wo
ningbouwverenigingen vaak te duur waren voor hen die in
krotten woonden.
In sommige verslagen valt de soms zeer hoge leeftijd van en
kele bewoners van krotwoningen op. Bij de onbewoonbaar
verklaring van een aantal percelen aan de Vogelenzangseweg
in 1925 werd gerapporteerd: "Een van de bewoners is er op
13-jarigen leeftijd al komen wonen. Thans is hij 87 jaren oud
en nog maakt de man het best".
Gezien de slechte toestand waarin vele woningen verkeerden,
stelde de raad in 1931 een onderzoek in. De zogenoemde
'vijfhuizen' aan de Zomerzorgerlaan in Bloemendaal, die
reeds een halve eeuw eerder al niet best meer waren, werden
in 1935 eindelijk voor bewoning afgekeurd.
Aan de onbewoonbaarverklaring van de huisjes aan de
Dompvloedslaan zouden de inspecteur van de volksgezond
heid en in beroep Gedeputeerde Staten en de Kroon in 1937
geen goedkeuring verlenen.
Noodwoningen en woonwagens
Naar aanleiding van zeer schrijnende toestanden in de vier
kleine krotwoningen aan de Kleverlaan in Bloemendaal na
bij de ijsbaan, besloot de gemeente tot de bouw van vervan
gende houten noodwoningen. De noodzaak was zeer drin
gend, want "de huizen waren zoo slecht, dat als men daar
een paard zou stallen, het binnen 14 dagen dood zou zijn.
Er moet direct ingegrepen worden, geen week en zelfs geen
dag mag men dralen".
Omdat de naburige gemeente Schoten op grond van de Wo
ningnoodwet van 1918 rijkssubsidie voor dergelijke onder
komens had ontvangen, kon de bouw van noodwoningen op
gemeentegrond aan de Rollandslaan in Overveen voorlopig
een uitkomst bieden. Eerder had de gemeente altijd grote
moeite gehad met het algemeen gebruik van hout als bouw
materiaal. Maar nood breekt wet. Wel liet de oplevering van
deze noodwoningen twee maanden langer dan gepland op
zich wachten, omdat zo, meende de burgemeester, het met
"de achturige arbeidsdag niet meer zo hard ging".
Op een verzoek van het provinciaal waterleidingbedrijf van
Noord-Holland om een noodwoning aan de Schroeder van
der Kolkweg te plaatsen beschikte B&W in augustus 1919
afwijzend. Daarentegen gaven zij in februari 1921 toestem
ming om nog eens vier extra noodwoningen in te richten
op de zolder van een schuur op Rolland. Een dergelijk aantal
was daar door een particulier net opgeleverd. Sommige
raadsleden hadden er bezwaar tegen vanwege het gevaar
van acht woningen in een houten schuur. Een ander soort
noodonderkomen vormde de huisvesting van enige gezin
nen in een oude school in Vogelenzang.
In 1918 verplichtte de Wet op Woonwagens en Woonsche
pen de gemeenten om standplaatsen te creëren. De Bloe-
Ons Bloemendaal, 25e jaargang, nummer 3, herfst 200 1
17