Buitenplaats Lindenheuvel met de oprijlaan vanuit het zuiden gezien.
geld voor andere doeleinden kon gebruiken.
Meneer Anne Jager was de tuinbaas. Hij was 16 juni 1892
geboren en had vijf kinderen. Wij hadden een heel goed en
respectvol contact met hem en zijn gezin. Mijn vader en hij
liepen vaak over het terrein, bekeken de bomen, bespraken
van alles. Baas Jager bewoonde het huis bij de ingang aan de
Ter Hoffsteedeweg, dat in dezelfde stijl was gebouwd als
het nieuwe Lindenheuvel. Dat huis staat er nog steeds. Eén
van zijn zonen heet ook Anne Jager en woont meen ik in
Aerdenhout. We hebben vanuit Genève nog heel lang met
Baas Jager gecorrespondeerd.
Elswout
Mevrouw De Jong Schouwenburgh-Brandt wist veel van
Lindenheuvel. Zij was een nicht van mijn man Jan Brandt en
een achternicht van mij. Haar moeder was een Luden. Als
we bij haar logeerden op de Woestenij, schuin tegenover de
Koningshof, gingen we ook altijd naar Kraantje Lek. Daar
heb ik goede herinneringen aan. Ze is drie jaar terug overle
den. Ze was in de negentig. Eén van haar zoons woont in de
Grauwe Olifant, bij Elswout in de buurt. Als kind ging ik
vaak wandelen op Elswout. Er was daar het zogenoemde
eendenhuisje, een houten huisje dat midden op de vijver
dreef. Je had ook het oude Duinlust, zoveel mooier dan het
nieuwe gebouw - net als trouwens het oude Bloemenheuvel
en het oude Elswout veel mooier waren dan de nieuwe
gebouwen, hoewel ik die oude gebouwen nooit zelf heb
gezien.
De natuur
Ieder kind had een eigen tuintje, met een hek er omheen.
We zaaiden onder meer tuinkers. Mijn grootvader Adolphe
Burdet heeft mij geleerd om goed te
kijken, om te 'zien', als je buiten
loopt. Bij het tuinmanshuisje van Jan
de Pui stond een hoge boom met een
schuilhut, waar ik naar toe mocht
klimmen. Daarvandaan kon je in het
nest van een ransuil kijken. Dat vond
ik heel opwindend. Mijn kleindochter
tje hier in Genève heeft dat ook. Ze
roept opgetogen: 'Oh grootmoeder,
kom gauw kijken, er is een grootpapa
merel. Je hebt immers zelf verteld dat
de snavel van de merel eerst geel is en
dan steeds donkerder wordt. Deze
heeft een oranje snavel, dus die is al
oud.'
Mijn ouders wilden graag anderen
laten delen in het natuurschoon. Op
Lindenheuvel kwamen de diaconessen en leden van de
Waalse Kerk ieder jaar lelietjes-der-dalen plukken. Mijn
ouders gaven er ook zeer de voorkeur aan dat het grote
duinterrein, de latere Kennemerduinen, voor het publiek
werd opengesteld. Alleen is er wel een zekere opvoeding
voor nodig om de natuur in stand te houden.
Adolphe Burdet
Mijn grootvader was het op één-na-laatste kind in een
Frans-Zwitsers gezin van tien kinderen. Zijn vader was post
kantoorhouder en schoolmeester in Croy, een gehucht aan
de voet van de Jura. Omstreeks 1865 verhuisden ze naar
Morges, een kleine stad aan het Meer van Genève. Adolphe
studeerde Frans in Lausanne. Hij was de enige die sterk met
de natuur bezig was. Hij had veel intellectuele en artistieke
kwaliteiten en was, om het zo te zeggen, ook een idealist.
Van zijn jongste broer die beroepsfotograaf was heeft hij
veel over fotografie geleerd. Waarschijnlijk is mijn grootva
der zo ook op het spoor van het filmvak gekomen. Hij
schijnt een van de eerste ornithologen in Nederland geweest
te zijn (hij was beroemd door heel Europa, PvdW) en heeft
veel films over vogels gemaakt. Zijn films en fotomateriaal
heb ik vanuit Genève naar Nederland kunnen overbrengen.
Ze zijn ondergebracht bij het Nederlands Audiovisueel Ar
chief (NAA) in Hilversum en het fotomateriaal bij het Ne
derlands Foto Archief (NFA) in Rotterdam.
Adolphe Burdet was goed bevriend met de natuurkenner
Jac. P. Thijsse. Ik herinner me hem nog goed. Ik heb het
begin van Thijsse's Hof nog meegemaakt. Hij heeft mij ook
veel geleerd. In het laatste jaar van de oorlog, toen de scho
len gesloten waren, ben ik geïnspireerd door hem, begon
nen een flora aan te leggen. Thijsse woonde in de buurt van
6
Ons Blóemendaal, 28e jaargang, nummer 2, zomer 2004