de basmelodie aan de pedalen ontlokten, luisterde naar het lijnenspel in de fuga en nam mij voor ook musicus te wor den. Het is er niet van gekomen. Minstens eenmaal in de week liep Jan Mul van zijn huis naar de kerk langs de school en haalde ons, zangers, met instemming van de leiding uit de school om een requiem mis of, beter nog, een huwelijksmis te komen zingen. Uit dankbaarheid voor onze muzikale bijdragen ontvingen we van het bruidspaar dan een zakje bruidssuikers waarin we, eenmaal terug in de klas, onze medeleerlingen niet lieten delen. Wij zangers waren niet populair op het schoolplein. Mijn ouders gingen iedere zondag naar de kerk, ongetwij feld om er te bidden voor de toekomst van hun zeven kin deren, waarover zij niet optimistisch waren gestemd. Zij zat rechts vooraan in het middenschip, dicht bij het altaar, hij links achteraan. Met die gescheiden opstelling tijdens de mis leken ze te willen zeggen dat je de intimiteit van de religi euze beleving niet hoort te delen. Je ging tenslotte ook niet samen biechten. Het contact met de Heer was een individuele kwestie. Ik heb ook nooit meegemaakt dat er in ons gezin serieus over godsdienstige opvattingen werd gesproken. Mijn vader ging het onderwerp uit de weg, zoals hij over de meeste zaken zweeg, althans tegenover mij. Van mijn oudere broers begreep ik dat hij in de loop der jaren minder streng in de roomse leer was geworden. In hun jeugd was het ondenkbaar dat er niet-katholieke meis jes over de vloer kwamen. Bij het gemengd huwelijk van een van mijn broers zijn mijn ouders, tot groot verdriet van het bruidspaar, zelfs demonstratief weggebleven. Later heb ben ze daar spijt van gekregen, maar ze hebben er nooit excuses voor aangeboden. In mijn puberteit, tijdens het begin van de roerige jaren zestig, had mijn vader de hoop opgegeven dat zijn kinderen zich nog iets aantrokken van een priester, van Rome of van kerkelijke regels. Tijdens de requiemmis voor mijn moeder was de kerk half vol. Naarmate iemand ouder wordt, blijven er steeds min der mensen over die nog kunnen getuigen van hun verdriet of medeleven met de familie. Johanna Cecilia Witteman-Andriessen, zoals mijn moeder heette (roepnaam Cilia), werd 83 jaar oud en had haar man, twee zoons en al haar broers en zusters overleefd. Ze stierf aan een duistere spierziekte na een ongemakkelijke laatste levensperiode, die ze overwegend in een rolstoel had doorgebracht. Ze had niet meer zo veel zin in het leven. Ik presenteerde een actualiteitenrubriek op de dag van haar dood en kon tot verbazing van mijn collega's mijn gedach- Portret van Johanna Cecilia Witteman-Andriessen, gemaakt door Kees Verwey (foto: Diederik Swarte) ten goed bij de uitzending houden. De betekenis van het verlies van mijn oude moeder was blijkbaar te groot en te ingewikkeld om in zo korte tijd te bevatten. Je krijgt soms pas jaren na de dood van je ouders het onveilige gevoel dat verbonden is aan de status van volwassen weeskind. Mijn moeder was een toonbeeld van beheerste emotie. Een echte Andriessen huilt niet, want dat is sentimenteel gedoe. Ze werd liever beschouwd als een afstandelijke vrouw dan als iemand die met haar gevoelens te koop liep. Letterlijk tekenend voor deze houding was de kwestie rond een por tret dat van haar werd gemaakt ter gelegenheid van mijn vaders zeventigste verjaardag. De beroemde Haarlemse kunstenaar Kees Verwey was bereid gevonden om tegen een vriendenprijs haar portret te tekenen, op voorwaarde dat ze een paar keer wilde poseren. Dat moeten gruwelijke sessies zijn geweest in zijn atelier aan het Spaarne. Kees Verwey stond bekend als een lastige oude baas, aan wie het begrip hoffelijkheid volledig voorbij was gegaan. Mijn moeder had een hekel aan aanstellerij en zag poseren voor een schilder als een vorm van toneelspel. Ze deed het voor mijn vader. Uit dolle angst dat de schilder onverhoeds zou vragen of ze iets uit wilde trekken, had ze de bontjas aangehouden tijdens het poseren. Ofirs Bloemenbaai, 30e jaargang, NUMMER 2, ZOMER 2006 15

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Ons Bloemendaal | 2006 | | pagina 15