De familie Andriessen. Zittend: Nicolaas Andriessen en Gezina Vester. Staand: Laura, Hendrik, Mari, Johanna Cecilia (moeder van Paul Witteman), Maria Bies (vrouw van Willem), Willem en Nicolaas (Uit: 'Erfstukken') Elke vermoeden van erotiek hield ze verre van zich, dat leek haar een 'koude klus'. Op vaders verjaardag werd het kunstwerk onthuld. De ver bijsterde familieleden zagen een vrouw met een bontmuts op haar hoofd die ons hooghartig aankeek, zoals een Russische hertogin haar onwillige personeel. De rillingen liepen me over de rug door de kilte die van haar blik uit ging. Dit portret leek in niets op de vrouw die wij kenden als onze moeder, een weliswaar enigszins afstandelijke, maar toch lieve vrouw. Ook de jubilaris in kwestie, mijn vader, was onaangenaam getroffen. 'We vinden er wel een plaatsje voor', sprak hij op het moment dat het hoogtepunt van zijn feest had moeten worden. Mijn moeder heeft nooit één woord over het duel met Verwey willen zeggen, anders dan dat ze elkaar niet lagen. De grote tekening verhuisde in één week van de huiskamer naar de studeerkamer. Een broer van mij heeft Verwey later eens gevraagd waarom hij mijn moeder zo harteloos had afgebeeld. 'Ik heb haar getekend, zoals ik haar zie'antwoordde de kunstenaar. Dat maakte de kwestie er niet minder pijnlijk op. De Russische hertogin hing toen al woedend in de gang. Bij het verdelen van de nalatenschap wilde geen van de erfge namen het portret mee naar huis nemen. Het is verkocht. Ik erfde mijn moeders vleugel, een Gaveau uit 1930. Een fier en toch elegant meubelstuk, misschien door de versierde les senaar of de bewerkte poten, Ik kan me niet anders herinne ren dan dat de vleugel, waar we ook woonden, het interieur domineerde, dreigend en uitnodigend tegelijkertijd. Mijn moeder voelde zich van alle plekken in huis het meest thuis ach ter dat instrument. Ze had er de etu des van haar lievelingscomponist Chopin op gespeeld, ze had er met mijn broers vierhandenmuziek van Mozart op uitgevoerd, ze had er mijn vader op begeleid als hij met zijn diepe basstem liederen van Schubert en Brahms zong, en achter dat klavier heeft ze mij mijn eerste pianolessen gegeven. Als kind zat ik overigens meer onder dan achter de piano. Hoeveel uren zal ik daar bij elkaar hebben doorge bracht, de duim in de mond, half verdiept in een Donald Duck? Maanden, jaren? Heb ik op die rela tief veilige plek kostbare tijd ver spild, een jeugd met vriendjes op straat voorbij laten gaan, of heb ik er halfbewust het muzikale huis van mijn toe komst ingericht? De vleugel in dat huis lijkt nu kleiner dan toen, omdat ik inmiddels een volwassen man ben, die zich probeert te her inneren waarom hij onder het instrument een onzichtbare hut maakte, eenzaam maar niet alleen, terwijl boven hem de hamerkoppen het hele klassieke repertoire op de snaren bonkten. Het waren klanken die ik nooit meer zou vergeten. Te pas en te onpas komen er melodieën uit het decor van mijn ver leden die het beeld oproepen van de schoenen van mijn moeder, die onregelmatig het pedaal indrukten, of de ner veus tikkende hakken van mijn broer, die stampend de maten meetelden wanneer er iets was fout gegaan en mid den in een compositie de draad moest worden opgepakt. 'Even terug naar maat twaalf, commandeerde hij 'dus tien, elf, daar gaan we dan'en Mozarts serenade denderde voort alsof ze nooit gehaperd had. Ik heb de Gaveau later met bijbetaling ingeruild voor een Bechstein die minder eisen stelt aan mijn aanslag. Het ins trument van mijn moeder is via de pianohandel terechtge komen bij de burgemeester van een kleine gemeente in Noord-Holland. Met de erfenis van het waardevolle instrument had ik mijn deel in de nalatenschap van mijn ouders vrijwel gehad. Wat resteerde was een beeld van mijn moeder als meisje, gemaakt door haar broer, Mari Andriessen, wiens naam eeuwig verbonden zal blijven aan zijn grootse monument voor een verzetsman op het Jonas Daniël Meijerplein in 16 Ons Bloemendaal, 30e jaargang, nummer 2, zomer 2006

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Ons Bloemendaal | 2006 | | pagina 16