werden door één of meer trekpaarden getrokken, aanvanke
lijk soms ook door personen die op het zogenaamde jaagpad
liepen. Het vertrek van de schuit kondigde men aan met het
luiden van een grote bel die men bij alle halteplaatsen aan-
Doorgraving Vogelenzang, gekleurde pentekening, 1764 (Hoogheemraadschap van
Rijnland)
trof. De klok op de toren van het Zijlklooster in Haarlem was
van nut voor de veerboten die in de Leidsevaart
vertrokken en in Leiden was de klok op de Marekerk aan
gebracht. Alleen in de winterperiode met vorst en ijs op de
vaart, lag het trekveervervoer meestal twee tot vier weken
stil, in uitzonderlijke winters langer dan tien weken. Zo is
bekend dat tijdens de 'koude' periode tussen 1676 en 1700
de trekschuit slechts vijf winters ongestoord kon varen.
De tweede helft van de 1 7 de en de hele 1 8 de eeuw was
de trekschuit een veelvuldig gebruikt vervoermiddel voor
personen, post en goederen. In het topjaar 1677 werden
in totaal 148.000 passagiers tussen Haarlem en Leiden vice
versa op deze wijze vervoerd.
In Haarlem begon de vaart bij de Raampoort. In die om
geving lag ook het logement De Jagersstal ofwel het Jaag-
schuitje waar late reizigers konden overnachten en ook
de paarden van de trekschuiten werden gestald.
Verslagen door het spoor
Met de aanleg van verharde of bestrate wegen en
vooral na de komst van de spoorwegen in het midden
van de 19de eeuw, kwam rond 1860 een eind aan de
reguliere trekschuitvaarten.
Dat was aanvankelijk met gemengde gevoelens, zoals
verwoord door Nicolaas Beets in zijn Camera Obscura
in het verhaal De veerschipper:
"k Heb zoo meenigmaal in trekschuiten gevaren, dat ik in staat ben
er het grootste paskwil en de grootste lofrede op te schrijven. Eens heb
ik my er hevig tegen uitgelaten, maar 't spijt me half. Ik geloof dat ik
het deed om de zaak der spoorwegen te bevorderen; uit louter driftig
heid. Maar nu zie ik dat er reeds één trekveer metterdaad vervalt, en
in de lucht zwevende pijpenmanden (echt Hollands signaal) ook aan
verscheidene andere veeren het memento mori toegeroepen, krijgt de
zaak voor my zulk een droefgeestig voorkomen, dat ik in staat zou zijn
de roef van Amsterdam tot Rotterdam af te huren, om in eenzaamheid
een Maaglied te schrijven over de veranderde tijden. Niet zoo zeer om
de schuiten spijt het my; zij hebben te vele gebreken, en er zijn beter
dingen om mee voor te komen: maar om de schippers!"
Een tijddichter schreef nadat de eerste spoorlijn van
1839 tussen Amsterdam en Haarlem een feit was:
"Schippers van een kaag of schuit
Zijn in hun beroep gestuit
En dat komt allemaal door
Grote wind en stoom en spoor."
In recordtijd gegraven
Voor het graven van de Leidsevaart voeren beurt
schippers vanuit Haarlem buiten de Eendjespoort of
Leidse Waterpoort via het Zuider Buiten Spaarne en
het
Haarlemmermeer over het Kagermeer naar Leiden.
Het initiatief voor de vaart kwam uit de Sleutelstad
waar 98 kooplieden een verzoekschrift hadden ingediend bij
de vroedschap en het gerecht om een trekvaart en
trekpad te doen aanleggen tussen Leiden en Haarlem.
In 1641 werd er naar een ontwerp van Veris een oostelijke
vaarroute vanaf de Grote Houtpoort in Haarlem via
Heemstede, Lisse en Warmond naar Leiden gepland. Vijftien
jaar later werd gemeenschappelijk door Leiden en Haarlem
gekozen voor een westelijk traject van ruim 29 kilometer
lengte. De breedte van de vaart bedroeg IS tot 20 meter en
de diepte ongeveer 1,90 meter. Uitvoering vond plaats op
basis van een ingediend plan van de landmeters Andries van
Ons Bloemendaal, 3 1e jaargang, nummer 2, zomer 2007
5