Vaak ontvlucht het gezin de drukkende hitte van Batavia op het landgoed Tjitrap, hogerop in
de koele hergen. Ook daar moet het een vrolijke hoelgeweest zijn. Het was altijd een gezellige
bedoening op de gaanderijen
Majoor Jantje
Keerzijde
Willem wordt geboren op 30 maart 1813, toen Java en
onderhorigheden werden bestuurd door de Engelse
luitenant-gouverneurThomas Stamford Raffles.
In 1825 overlijdt Johann Frederick. Zoontje Jan Willem
verblijft dan in Hanau, onder de hoede van twee tantes.
In 1834, hij is dan 21, keert hij terug naar Batavia. Een
gunstig moment: het eiland is gepacificeerd na de
bloedige Java-Oorlog, en gouverneur-generaal Van den
Bosch heeft met de invoering van het later zo verguisde
"cultuurstelsel" wel weer voor de nodige economische
stabiliteit gezorgd. Jan Willem komt nu aan het hoofd van
het handelshuis Arnold Zn. En, minstens zo belangrijk
voor zijn toekomstige fortuin, hij trouwt op 7 november
1838 met een even exotische als rijke bruid,de 17-jarige
Augustina Michiels. De inzegening vindt plaats in de
nog steeds bestaande Portugese Buitenkerk, de kerk
van de "Mardijkers". Dat woord is afgeleid van merdeka,
vrijheid, want het betrof een groep afstammelingen
van vrijgelaten slaven, ooit door de Portugezen op Java
ingevoerd en meestal afkomstig uit India. Velen van
hen bekeerden zich op aandrang van de Oostindische
Compagnie tot het protestantisme en vernederlandsten
hun Portugese namen. Een aantal van hen bracht het tot
welstand.
Dat gold in hoge mate voor Jan Willems schoonvader
Augustijn Michiels, beter bekend als Majoor Jantje. De
grondslag voor zijn fortuin was gelegd door zijn vader,
die in 1776 een aantal landerijen had gekocht van de
kwakkelende en onder zware schulden gebukt gaande
Compagnie. Door latere aankopen wist Jantje dat bezit
uit te breiden tot 120.000 ha., nagenoeg de provincie
Utrecht, in het gebied tussen Batavia en Buitenzorg.
Daarmee was hij verreweg de rijkste der Mardijker
landheren.
Hij heeft het breed en laat het breed hangen. Vaak
ontvlucht het gezin de drukkende hitte van Batavia op
het landgoed Tjitrap, hogerop in de koele bergen. Het
moet daar een vrolijke boel zijn geweest. Het was altijd
een gezellige bedoening op de gaanderijen, de overdekte
stenen paden tussen het grote woonhuis, de huisjes
voor de bedienden en de grote keuken. Op de muurtjes
langs de gaanderijen stonden potten met planten
en daartussen zaten de baboes, die voor de kinderen
zorgden. Rond de gaanderijen had je schuine daken waar
in de moessontijd het water als een gordijn van af liep en
in de diepe goten terecht kwam. De kinderen sliepen op
de bovenverdiepingen van het grote huis. Als er beneden
weer eens een feest was, hoorden ze muziek uit Europa,
Indië en China.
Want majoor Jantje laat vele gasten rijkelijk delen in
zijn weelde en samen met hen geeft hij zich over aan
de geneugten des levens. Soms heeft hij wel veertig
families tegelijk te logeren, die hun eigen verblijven
hadden op het uitgestrekte terrein. Zeker twee dozijn
Javaansen, zijn"slavinnetjes", serveren drank en spijzen.
De blanke vrouwen roken sigaretten en dansen onder
aanmoediging van de mannen met blote voeten op
de tafels. Niet zelden eindigt zo'n feest in een dolle
optocht door huis en tuinen, de gastheer voorop en met
de gasten, muzikanten en slavinnetjes achter zich aan,
gezamenlijk op weg naar een nog dollere voortzetting
van de tropennacht. Majoor Jantjes tien kinderen zijn
dus wel wat gewend. Dochter Augustina kijkt niet op van
een paar grote partijen meer of minder, eerst op Java en
later op Duin en Daal. Hetzelfde geldt voor haar zuster
Agraphina, die trouwt met de martiale kolonel Menu. Een
nazaat van dit paar is de Nederlands-Indische schrijver E.
du Perron.
Als Majoor Jantje in 1833 overlijdt, worden zijn
erfgenamen geconfronteerd met de keerzijde van diens
uitbundige levensstijl. Het enorme grondbezit bleek
zwaar belast met schulden, en schoonzoon Jan Willem
heeft zes jaar nodig om de zaak te saneren. De "Michiels-
Arnold Landen" komen dan onder zijn beheer, en onder
meer door de aanleg van plantages slaagt hij erin ze tot
bloei te brengen. In 1847 reist hij met zijn grote gezin - er
zullen in totaal tien kinderen komen - naar Nederland,
waar hij aan de Amsterdamse Herengracht een filiaal van
het handelshuis Arnold sticht.
Ook in patria floreren de zaken. Net als op Java verwerft
Jan Willem profijtelijk vastgoed in Noord- en Zuid-
Holland. Zo koopt hij bij Velsen met zijn zwager mr.
AJ.Bik in 1851 een deel van het landgoed Breesaap,
waarop later de Hoogovens zullen verrijzen. Bik is een
gepensioneerde Indische ambtenaar, die net als de
Arnolds op de Amsterdamse Herengracht woont. Het
10