De baljuw van Brederode en
het stadhuis van Haarlem
Wanneer je als inwoner van Aelbertsberg (Bloemendaal), Vogelenzang of Tetterode [Overveen] in de late
Middeleeuwen of tijdens de Republiek der Verenigde Nederlanden een halsmisdrijf pleegde, eindigde je ah
alles tegen zat, in Haarlem op het schavot. Hoe dat ging, wordt geschetst in dit artikel
Wim Cerutti
Stadsrecht 1245
De stad Haarlem kreeg in 1245 stadsrechten en
vormde vanaf dat moment een eigen rechtsgebied
waar recht werd gesproken door de schepenbank.
Op het omringende 'platteland' had of kreeg de
baljuw de'hoge jurisdictie', wat wilde zeggen dat
hij bevoegd was op te treden in alle strafzaken
waarin een beschuldigde tot een dood- of lijfstraf
of tot verbanning kon worden veroordeeld.
De lagere jurisdictie werd veelal namens de
ambachtsheer uitgeoefend door een lokale schout
en lokale schepenen. Die laat ik hier verder buiten
beschouwing.
Voor onze regio zijn van belang de baljuwschappen
van Kennemerland en van Brederode.
Het baljuwschap Brederode dateert vermoedelijk
uit het derde kwart van de dertiende eeuw, toen
de aan het grafelijke hof verbonden adellijke
familie van Brederode tot macht en aanzien kwam.
Tijdens de republiek waren er in Holland zo'n dertig
baljuwschappen. De baljuw trad in bestuurs- en
rechtszaken op als plaatsvervanger van de grafelijkheid,
later van de Staten van Holland. Er bestond een vrijwel
permanente spanning tussen het centrale gezag, dat
zich via de baljuw wilde laten gelden en de neiging van
steden en dorpen tot zelfstandigheid. Een taak van de
baljuw was de benoeming van de schout in de dorpen
van zijn ambtsgebied en ook op de benoeming van
plaatselijke schepenen had hij invloed.