www.onsbloemendaal.nl nr. 4 winter 2013 C. Springer, Stadhuis van Haarlem in het midden van de 17e eeuw (1867), afgebeeld zonder toren. (part. collectie) door een rechthoekig, bakstenen, gekanteeld gebouw uit ongeveer 1370, dat uit één zaal bestaat (tegenwoordig de Gravenzaal genoemd), op vijf kelders. Boven de zaal ligt een zolder. Rond 1390 zijn vóór het zaalgebouw de Grote en de Kleine Vierschaar gebouwd. Een vierschaar was oorspronkelijk een door vier banken (scharen of schamen) omsloten plaats waar, in de open lucht, recht werd gesproken. Later werd het ook de benaming voor een rechtbank en voor een vertrek of gebouw met een justitiële functie. In 1622 werd door de uit Vlaanderen afkomstige stadsbouwmeester Lieven de Key aan de Zijlstraat een nieuwe vleugel gebouwd, die naast een bestuurlijke ook een justitiële functie kreeg. Kort daarop, in 1630-1633, werden de gevels van het zaalgebouw en van de Grote Vierschaar ingrijpend gewijzigd en gemoderniseerd, een verbouwing die tot op de dag van vandaag vrijwel ongewijzigd is gebleven. Schout, schutters en politie Politietaken waren in Haarlem in handen van de schout, die door de graaf, later de Staten van Holland werd aangesteld. De onderschout heeft eeuwenlang in de kelders van het stadhuis gewoond. De schout was ook rechtsvorderaar en derhalve een voorloper van de officier van justitie. Later was er ook een nacht- of klapwacht, die onder het gezag van het stadsbestuur viel. De wacht liep zijn nachtelijke ronden vanuit negentien posten, waaronder het stadhuis. Ook de schutterij had taken op het gebied van de rechtshandhaving en de openbare orde en veiligheid. De hoofdwachten hoofduitrukplaats van de manschappen was tot 1755 in het stadhuis. In de Bataafse en Franse tijd werd de politie gereorganiseerd, maar pas in 1898 werd een nieuw hoofdbureau in de Smedestraat betrokken. Het stadhuis bleef echter als politie- hulppost in gebruiktot 1914. Schepenbank en rechtbank In het stadsrecht van 1245 werd de rechtspraak opgedragen aan een college van schout en schepenen,dat schepenbank of schepengerecht werd genoemd. Dit college zetelde de eerste eeuwen op de verdieping van de Grote Vierschaar, in de justitiekamer. In 1622 werd dit anders. In de nieuwe Zijlstraatvleugel kwam op de verdieping een speciale kamer voor de schepenen. Met de omwenteling van 1795 kwamen er ook nieuwe rechtsinstellingen, in ieder geval nieuw in naam. De schepenbank werd omgevormd tot een College van Civiele en Criminele Justitie, later Tribunal de Première Instance genoemd. Toen in 1813 de Fransen het veld ruimden, werd de naam gewijzigd in Rechtbank van Eerste Aanleg. Deze rechtbank werd uiteraard in het stadhuis gevestigd waar men over enkele vertrekken beschikte die vóór 1795 door de schepenbank werden gebruikt. De huisvesting was extreem krap. Men had slechts twee kamers en een zolder. Eén kamer was voor de griffier, de andere (de schepenkamer) moest dienen als audiëntiezaal en raadkamer, maar ook voor de zittingen van enkele bijzondere rechterlijke instanties zoals de Rechtbank van Koophandel, de Rechtbank van Enkele Policie en van de vrederechter. Ruimte voor het parket was er niet. De officier van justitie hield kantoor aan huis.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Ons Bloemendaal | 2013 | | pagina 7