Acht eeuwen duinkonijn
Fokken, beschermen,
oogsten en verdelgen
10 www.onsbloemendaal.nl nr. 3 herfst 2014
Deze heren staan op de druip van de vinkenbaan Jachtduin, met naast hen twee kooitjes voor lokvogels. Ze gingen op konijnenjacht
zodra de vangsten terug liepen. Dat deden ze wel vaker in de 'slappe tijden', dan lieten ze het vangen over aan de vinkersbaas '(NHA).
Gert Baeyens
Het duinkonijn heeft de kustbewoners eeuwenlang bezig gehoudenniet in de laatste plaats
vanwege zijn snelle voortplanting waardoor deze diersoort soms onuitroeibaar werd geacht.
Voor de mens was het Hollandse konijn evenzeer vriend als vijand. De historica Petra van Dam
beschreefhet achtereenvolgens als vleeskonijnbontkonijn en viltkonijn maar ook als regisseur
van verstuivingen Van Darns archiefstudie onthulde eeuwenlange conflicten tussenjagers
enfokkers enerzijds en helmplanters en telers anderzijds. De gegevens tot ca. 1700 komen uit haar
publicatiesde overige uit mijn eigen onderzoek.w
www.ensbleemendaal.nl nr. 3 herfst 2014
Het Hollandse konijn als
vleeskonijn
Wanneer precies het konijn in deze
streek is verschenen, is niet met
zekerheid te zeggen. De oudste
vermelding dateert uit 1297 toen de
graaf van Holland aan zijn vrouw de waranderechten
schonk in het gehele graafschap. Een warande was toen
een niet afgesloten wildbaan, waar behalve konijnen, ook
herten en ander roodwild mocht worden bejaagd (1). In
1342 verkreeg Girk van Brederode "die waranda van der
coninen", ten zuidwesten van Haarlem, en daarmee ook
de exclusieve jachtrechten.
Jong duinkonijn (Bakkumopzijnkop.nl)
In de 15e eeuw genoot het konijn als smakelijke
aanvulling op het menu alras bescherming. Honden
en katten mochten niet los lopen in de waranden. Het
jachtinstinct van de honden werd zelfs bestraft door ze
te 'poten' (een voorpoot af te hakken) of te 'blokken' (een
blok aan de nek te hangen). Van katten werden soms de
oren afgesneden om te zorgen "datse inde conijnsgaten
niet en kruipen en de jonge lampreien uithalen", want
katten houden niet van "t sandt dat haar in de ooren valt"
In de 16e eeuw bedacht men de remedie tegen de soms
grote wintersterfte: bijvoeren! Met "...hoijenstroij, willigerijs
(rijshout van wilg) ofte jonge takken, daar sij de baste van af
schellen, koolstocken (koolstronken), haverendesemelen...",
aldus de beschrijving in "Het Jacht-bedrijff" uit 1636 (5).
Ge duinmeiers hadden belang bij een hoge konijnenstand
want konijnen vormden een deel van hun inkomsten.
Bovendien moesten ze hun pacht ten dele in natura
betalen, met zogenaamde 'hofkonijnen' (3). Gie werden
van 1350-1700 's winters geleverd aan de hovelingen en
hoge functionarissen in Gen Haag, jaarlijks zo'n 2500 stuks!
Eind 17e eeuw was het aanbod van duinkonijnen enorm.
Konijnenvlees sierde niet langer uitsluitend de exquise
tafels van landgoedeigenaren,
maar ook de burgerlijke keuken.
Bontkonijn en viltkonijn
Behalve het vlees was ook de pels was zeer begeerd, voor
het maken van handschoenen en kapmanteltjes en voor
het voeren van kleding. Om de konijnen levend te vangen
en de velletjes gaaf te houden, werden netten over de
vluchtpijpen gespannen. Ge netten werden aan het begin
van de nacht uitgespreid, als de konijnen naar buiten
komen om te grazen. Vaak werden gemuilkorfde
of nagenoeg tandenloze fretten de burcht in gejaagd
om de konijnen te doen vluchten. Men concentreerde
de oogst van bontkonijnen in de late herfst en rond de
feestdagen, nadat ze een dikke wintervacht hadden
verkregen (2). Ge vangsten werden gedoseerd uitgevoerd,
iedere week een partij, zodat de markt regelmatig
voorzien werd. Wel werden er voldoende voedsters en
mannetjes achtergelaten om de voortplanting weer goed
op gang te brengen.
Het bontkonijn was een welkome aanvulling op de
afgenomen bontinvoer uit Oost-Europa en Rusland.
Uit de boedelinventaris van een Amsterdamse bontatelier
bleek in 1643 de grote schaarste aan luxe huiden. Van
vos, bever, luipaard en genetkat waren slechts een paar
pelzen aanwezig. Gaarentegen had de bontwerker ruim
24.000 konijnenvellen in huis (2). Ge jaarlijkse opbrengst
van alle Noord- en Zuid-Hollandse duinen wordt geschat
tussen 40.000 en 100.000 gemiddeld (2). In die periode
werd konijnenbont ook bereikbaar voor juffers en heren
uit de gegoede burgerij. Konijnenbont bevat echter niet
zo veel haar, is slijtagegevoelig en heeft geen bijzondere
kleuren of tekening; het is dus een bontsoort van lagere
kwaliteit (3). Naarmate de huizen beter verwarmd werden,
ging de behoefte aan bont achteruit. In Londen ging men
konijnenbont tot vilt verwerken. Ge nieuwe mode sloeg
over naar Parijs en meteen werden de Franse en Italiaanse
vilthoeden een nieuwe rage. Het hoofd bedekt met een
"castor", van beverbont en zijde, was nog de grote chique
maar met een "demi-castor" van konijn, haas en wol was
het ook deftig paraderen (4)!
Conflict met telers en akkerbouwers
Geleidelijk drong het besef door, dat twee
voedselconcurrenten niet bij elkaar kunnen wonen,
maar ruimtelijk gescheiden moeten worden. Ge mens
wilde in het duin aanvankelijk van twee walletjes eten:
groente en gewas van het ene en konijnen-vlees op het
andere. Aangezien konijnen net zo verzot waren op wat
de nijvere boeren teelden, was een poging tot ruimtelijke
scheiding een voor de hand liggende oplossing.