www.onsbloemendaal.nl nr. 3 herfst 2014
Een ordonnantie uit 1550 (6) bepaalde dat de sloten,
die het duin van het achterliggende cultuurland
scheidden, aan de zijde van het duin een flauw hellend
beloop moesten hebben, zodat de konijnen er vanaf de
duinzijde niet in konden vallen. Wel mochten de sloten
aan de andere zijde steil worden afgestoken om het
bouwland enigermate tegen de hinderlijke knagers te
beschermen.
De populatie en bestrijding
Zo vertroeteld als het konijn de 16e eeuw doorkwam,
zo ongenadig dreigde zijn lot te worden in de 17e
eeuw. De duinen moesten worden "blind" gemaakt;
geen enkel konijn mocht overblijven. In de zeeduinen
was dit holengravende en knagende dier een grote
vijand als veroorzaker van verstuivingen. Niet alleen
brachten de konijnen grote schade toe door het vreten
en loswoelen van de geplante helm, maar hun gegraaf
gaf de wind een prachtig aangrijpingspunt voor
nieuwe uitblazingen.
Het was voor de "buurtplanters" van de zeedorpen om
wanhopig van te worden. In 1657 richtten Schout en
Schepenen van Zandvoort een verzoekschrift aan de
Staten van Holland, waarin zij hun vrees uitten, dat het
dorp binnen enkele jaren geheel overstoven zou zijn.
Omdat hun helmbeplanting telkenmale door konijnen
werd vernield, vroegen zij toestemming om de duinen
te mogen depopuleren (konijnenvrij maken) en daarna
konijnenloos te houden. Ondertussen klaagden
ook de landbou-wers langs de binnenduinrand hun
nood bij de Staten. Daarop vaardigden dezen in
1661 een Resolutie uit waarbij, aanvankelijk bij wijze
van proef, besloten werd de "voorkant der duinen"
te depopuleren. Met Voorkant of Voorveld wordt
de binnen-duinrand bedoeld, die bij Den Haag nog
algemeen als 'voorduin' wordt aangeduid.
Elders was het effect van al deze maatregelen gering
en dat werd, na de massale verkoop van duingronden
door de Staten van Holland in 1722, nog minder, omdat
het gebod niet gold voor de duinen die particulier
eigendom waren. In een rapport naar aanleiding van
een in 1727 uitgevoerd onderzoek, werd door de
Staten de uitroeiing van het konijn in de buitenste
zeeduinen opnieuw verordonneerd.
De Staten van Holland probeerden met alle geweld
de scheiding tussen "conijnenduin" en gedepopuleerd
duin te handhaven, maar het zal duidelijk zijn dat zo'n
beleid tot mislukking gedoemd was. De combinatie
van beschermende en bestrijdende maatregelen
was een onmogelijke. In de duinen waar konijnen
vrij spel hadden, fokten de dieren natuurlijk stevig
aan. De jonge aanwas zwermde telkens weer uit naar
de gedepopuleerde duinen, waar ze immers een
overvloed aan voedsel wachtte.
Konijnen van 1900 tot 1950
En zo dartelden de konijnen de eeuwen door, tot genot
van jagers, stropers en menig hongerig disgenoot.
Stropers waren vooral bedreven in het strikken,
aanvankelijk met 'zetters' en later ook met 'hangers'.
Een strik is een lus van garendunne koperdraden, vier
draden voor hangers en drie a vier voor zetters. Als
zo'n lus loodrecht boven een wissel (vaste looproute)
is aangebracht, loopt een konijn, soms een fazant,
er met zijn kop in en trekt zich, in een poging tot
bevrijding, alleen maar vaster, tot er wurging op volgt.
Een 'zetter' wordt met wachtpen en 'hik' (opzetter) in
de grond bevestigd. Een 'hanger' wordt vastgemaakt
aan overhangende tak of twijg, als de wissel tenminste
tussen en onder laag struikgewas loopt.
Aan de manier van hangen of zetten, konden
jachtopzichters vaak de stroper herkennen. Sommigen
sneden ruwe pennen uit strandhout of restanten
kisthout; anderen sneden gladde twijgen lang en
scherp als potloden. Ook aan de manier van draaien en
stellen, aan de touwtjes en het soort draad, kon men
achterhalen wie de vermoedelijke stroper was. Met
die kennis bepaalde de jachtopzichter zijn taktiek van
posten: meteen de eerste nacht na het zetten van de
strikkenbeug, of juist een paar nachten later; in de late
avond of juist tegen het ochtendgloren.
De grote jachtpartijen met officiële gezelschappen
werden overdag georganiseerd. Vooraf ging de
jachtopzichter met zijn helpers dagen achtereen "gaten
stoppen". Zij stopten dan in carbolineum gedrenkt
krantenpapier in de holen, in de hoop dat de konijnen
wegens deze vreemde stank hun burchten niet meer
in durfden. Door de holen te "verstinken" waren op de
jachtdag "aiie witpluimen boven de grond. Zij werden dan
www.onsbloemendaal.nl nr. 3 herfst 2014 13
Om konijnen te stropen werden strikken gemaakt van drie- of
vierdraads fijn koperdraad. De ekster geeft de stroper onbewust een
sein dat een konijn in de hangstrik is vastgeiopen (Tekening Engei van
der Meuien).
door een perfecte drijversschaar ter siachtbank geieid.
Want een siachtbank, dat was het!", aldus jachtopzichter
Engel van der Meulen, "700, 900 tot zelfs 1200 op één
dag".
Uit het begin van de 20e eeuw stammen vele notities
over het 'delven' van konijnen. Engel van der Meulen
heeft het in 1969 als volgt beschreven: "Wie het
duindeiven kent, weet wat er aan vooraf gaat, eer je in
een steiie berg bij "de grote kast" bent, waar de beesten
zitten. Dan staat er zo'n twee meter zand voor je en ais
je dan onderin de konijnen ziet zitten, begint het karwei
pas. Want die muur van zand kan piotseiing, zonder
aanieiding, ais een iawine naar beneden komen, en wee
degene die dan bezig is onderin de konijnen te grijpen". Zo
zou ene De Roode levend begraven zijn in de kuil, die
nog zijn naam draagt, vlak bij de De Roode's berg in de
Amsterdamse Waterleidingduinen.
In deze periode werd ook het 'lichtbakken' populair.
Konijnen, die in het donker in een felle lichtbundel
'gevangen' worden, blijven daarin zitten of lopen en
ze vormen dan een gemakkelijk doelwit. De eerste
lichtbak werd omstreeks 1900 uitgeprobeerd, een
draagbare lamp met carbid of olie. Een bekwaam
stroper schoot toen tussen de 20 en de 70 konijnen
per nacht. Daarna kwamen lampen met een accu, dus
ook twee dragers.
Na de oorlog ging men lichtbakken per auto, stapvoets
rijdend met een schijnwerper op het dak. De schutter
stond in de laadbak en de helpers liepen er naast
om de buit te vatten en in de bak te gooien. In een
bewolkte, winderige nacht, bij droog weer scheen
men het meeste succes te hebben, zeker als het
in de voorafgaande dagen had geregend. Hans
Vader heeft het als boswachter in de jaren zeventig
nog zelf meegemaakt. Van half november tot half
januari reed de Land Rover bij goede nachten de
Amsterdamse Waterleidingduinen in en dat leverde
gemiddeld 100 konijnen per keer, maar soms ook
wel het dubbele. Na 1984 is daar er nooit meer
gejaagd; de konijnen kregen vijanden als de vos,
de bunzing, de buizerd maar vooral het VHS-virus.
De regisseur van verstuivingen is zijn rol kwijt.
Daar worden nu bulldozers voor ingehuurd want
stuifduinen zijn nu'in'.
Bronnen en iiteratuur:
1) Dam, PJ.E.M. van (2001) De Roi van de warande -
Geschiedenis van de inburgering van het konijn.
Jaarboek voor Ecoiogische Geschiedenis 2000 (59-84)
2) Dam, PJ.E.M. van (2001) De Hoiiandse konijnentuin - De
vorming van een kunstmatig ecosysteem in de duinen
1300-1600. Tijdschrift voor Sociaie Geschiedenis 27 (322-355)
3) Dam, PJ.E.M. van (2010) Leidseprofessoren eisen
hofkonijnen - Een nieuwe betekenis voor een oud
emoiument in vroegmodern Hoiiand. In: L. Sicking M.
Damen (Red.) Boergondië voorbij - De Nederianden
1250-1650 (288-302) Liber aiumnorum Wim Biockmans
4) Dam, PJ.E.M. van (2001) Status Loss Due to Ecoiogicai
Success - Landscape Change and the Spread of the
Rabbit. Innovation, The European Journai of Social
Science Research 14 (157-170)
5) Swaen A.E.H. (red.) 1948. Jachtbedrijf. Bewerking van
een handschrift uit 1636, toegeschreven aan Corneiis
Jacobsz van Heenviiet. Swaen, Leiden
6) Dam, PJ.E.M. van (2010) Rabbits Swimming across
Borders: Micro-environmentai Infrastructures and
Macro-environmentai Change in Eariy Modern Hoiiand.
In: S.G. Bruce (Red.) Ecoiogies ans Economies in Medievai
and Eariy Modern Europe - Studies in Environmentai
History for Richard C. Hoffmann (63-92). Briii's Series in
the History of the Environment Voi. 1, Leiden
7) Baeyens G. J. Mourik (2012) Lezen in het duin -
Nagenieten van de Gouden Eeuw. KNNV Uitgeverij, Zeist