ikarneero www.onsbloemendaal.nl nr. 3 herfst 2014 Alert zijn en handvaardig, dat waren absolute vereisten. Een vinker die te begerig is, en te snel wil toeslaan, vangt uiteindelijk weinig vogels. Er gaat immers veel tijd verloren aan het weer open leggen en aanspannen van de druip. Wie te lang wacht op grote aantallen vogels, scoort echter ook te weinig aan het einde van de dag (Foto Hans Vader) Dit vers beduidt dat men het tijdstip van toe trekken precies moest kiezen, niet te snel willen zijn maar ook niet te lang wachten. Het beste kon men letten op het signaal van de vinker zelf, het "toe maar". (Foto Hans Vader) Daar komen de uitdrukkingen "je slag slaan" en "op het vinkentouw zitten" vandaan. De licht gespannen sfeer tijdens het wachten is ook weergegeven in de gedichten tussen de wandschilderingen. Zo zijn er in de 56 vangstjaren in totaal 177.259 vinken gevangen, gemiddeld 3165 per seizoen. In een slecht jaar daalde het totaal onder de 2.000 maar in topjaren ving men het dubbele of meer. In 1890 is ooit de hoogste dagvangst genoteerd: 717 stuks! Dat moet voor de vinkers veel trots maar ook grote vermoeidheid hebben betekend. www.onsbloemendaal.nl nr. 3 herfst 2014 17 In de westmuur zitten kijkgaten en een sleuf waardoor de vinkersbaas van binnenuit de druipnetten kan toe trekken (vandaar de uitdrukking "toe maar"). Aan de zuidzijde ligt een wal met bomen: het hout van waaruit de vogels op de "druip" moesten neerstrijken (Engels: to droop). Ze werden gelokt met voer maar ook met lokvogels in kleine kooitjes of aan touwtjes. (Foto Wim Post) Het vinkenhuisje in het Open Luchtmuseum is afkomstig uit het Renbaanveld in de Amsterdamse Waterleidingduinen. De attributen en met name de trekbank komen uit Zeerust. De naar achter gebogen rugleuning geeft voldoende ruimte om het vinkentouw met kracht naar achteren te rukken, zodat de netten op de druip snel dichtslaan. (Foto Antje Ehrenburg) In 1889 is het vinkenhuisje verlengd met een aanbouw, het hok voor "baanlopers", waarvoor Cornelis van Lennep (1875-1940) de laatste steen inmetselde. Deze Cornelis was de zoon van Herman Jozua (1830-1888), een broer van Aernout. Baanlopers zijn lokvinken maar ook kepen en groenlingen. Zij zaten op de druip zowel in kooitjes als "vrij" lopend aan een kettinkje en een leren tuigje (haampje). Met hun gezang en gefladder moesten zij de overtrekkende soortgenoten naar beneden lokken. Na gedane arbeid, werden ze met hun kooitjes en tuigjes in dit hok bewaard tot de volgende ochtend. (Foto Wim Post)

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Ons Bloemendaal | 2014 | | pagina 16