M.M.G. Fase Velen kennen ongetwijfeld de villa aan de Hoge Duin en Daalseweg 31 maar weinigen zullen weten wie het in 1916 heeft laten bouwen. Bouwheer was Gerard Vissering (1865-1937), van 1912-1931 president van de Nederlandsche Bank. Het landhuis werd aanvankelijk ontworpen als zomerverblijf voor de in Amsterdam woonachtige Vissering door de architect Eduard Cuypers (1859-1927), oomzegger van de befaamde Pierre Cuypers die onder andere het Rijksmuseum in Amsterdam bouwde. In 1925 verbouwde Vissering zijn zomerverblijf voor permanente bewoning. Het huis staat bekend als 'Die Clinghe' en wordt gekenmerkt door prachtige architectonische vondsten uit neorenaissance of Jugendstil, kenmerkend voor telgen uit de Cuypers- dynastie. Eduard, opgeleid op het bureau van zijn oom in Roermond, bouwde onder meer in 1896 het monumentale station van 's-Hertogenbosch, in 1920 het agentschap van de Nederlandsche Bank te Maastricht en in 1925 het Kennemer Lyceum te Overveen. Zijn architectenbureau, waar M. de Klerk en P. Kramer hun loopbaan begonnen, wordt wel gezien als de oorsprong van de Amsterdamse www.onsbloemendaal.nl nr. 1 voorjaar 2017 School. Villa 'Die Clinghe' werd destijds omgeven door een door J.D. Zocher ontworpen fraaie tuin, die het monumentale karakter van het huis versterkte. Van advocaat tot bankier Bouwheer Gerard Vissering was het twaalfde en laatste kind van Simon Vissering. Deze was in de jaren 1850-1879 hoogleraar staathuishoudkunde en statistiek te Leiden en opvolger van J.R. Thorbecke. In 1879 trad hij als minister van Financiën toe tot het kabinet van Lynden van Sandenburg. Zoon Gerard studeerde van 1884 tot 1890 rechten in Leiden en promoveerde in november 1890 op het proefschrift Personentarieven van spoorwegen. Daarvoor mocht hij toen de gelukwensen ontvangen van bankpresident N.G. Pierson, die kort daarna zou aantreden als minister van Financiën. In Visserings studentenjaren gaan studie en ontspanning harmonisch samen. Hij was preses van het Leids Studentencorps en verdienstelijk beoefenaar van de roei- en schaatssport. Van 1891 tot 1895 werkte hij in de advocatuur en vervolgens als secretaris van de Vereniging voor de Effectenhandel te Amsterdam. In de jaren 1897-1906 was hij werkzaam in het hoofdstedelijke bankwezen, onder meer als directeur van de Amsterdamsche Bank. In 1906 wordt Vissering president van de Javasche Bank te Batavia om in 1912 tot president van de Nederlandsche Bank te worden benoemd. Monetair overleg op wereldniveau P.E. de Hen, die in 2015 een boek publiceerde over de achttien presidenten van de Nederlandsche Bank, noemde Vissering de meest omstreden bankpresident. Onvermeld laat hij echter dat Vissering tot 1930 jaren lang een centrale bankier was met groot intellectueel en internationaal gezag die daarnaast nog tal van andere functies bekleedde. Zo was hij van 1919 tot 1937 voorzitter van de Zuiderzeeraad. In dat verband beijverde hij zich om de belangen van de gedupeerden van de drooglegging en die van de nieuwe bewoners veilig te stellen. En als bankpresident was hij een vernieuwer die het betalingsverkeer moderniseerde, het bestuur weer bij de tijd bracht en de winstgevendheid van zijn instelling wist te vergroten. Hiertoe zette hij een groter deel van de renteloze goudvoorraad om in een rentedragende buitenlandse wisselportefeuille, wat niet alleen een vernieuwend maar tevens een risicovol initiatief was. Na de Eerste Wereldoorlog kreeg Visserings rol een internationale dimensie waardoor de groten uit de toenmalige financiële wereld - zoals de leiders van de centrale banken in de VS, Frankrijk, Engeland en België - voor overleg bijeenkwamen ten huize van Vissering. Aldus werd Bloemendaal kortstondig van mondiaal belang in het internationale overleg over de monetaire beleidsperikelen van de jaren twintig. Die betroffen onder meer een regeling van de betalingsverplichtingen van een aantal Europese landen waarin enkele nationale centrale banken een administratieve rol op zich namen. Toen in 1931 het pond devalueerde bleek dat Vissering had verzuimd een risicoanalyse te maken. Zijn bank bleef daardoor met een enorm ponden-verlies zitten. De gevolgen hiervan zouden voor de bank tot in de jaren 1950 voelbaar blijven. Vissering trok in 1931 de juiste conclusie en trad terug als president. Hij overleed in december 1937 op 'Die Clinghe' In de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen, waarvan Vissering sinds 1917 lid was, memoreerde de Leidse hoogleraar en medelid Van Blom na Visserings overlijden dat 'nimmer een Bankpresident een ambtstijd had gehad van zorgen zo bezwaard'. De problemen in 1931 hebben zonder twijfel zijn levensavond versomberd en aan zijn loopbaan haar glans ontnomen. Zijn erven deden villa 'Die Clinghe' in 1938 van de hand. Andere bewoners kwamen, maar geen van hen had de internationale allure van de eerste bewoner. Bronnen: Blom, D. van, 'Levensbericht van Gerard Vissering 1 maart 1865-19 december 1937)', Jaarboek Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen, Amsterdam, 1938, 201-210; Fase, M.M.G., Geschiedenis van de Nederlandsche Bank deel VI, Tussen behoud en vernieuwing: 1948 1973, SDU, Den Haag, 2000; Fase, M.M.G., 'De negentiende-eeuwse econoom en staatsman N.G. Pierson', Liberaal Reveil 57 (2016), 163-173; Hen, P.E. de, Alle 18 presidenten van De Nederlandsche Bank, Elsevier, Amsterdam, 2015; E. Moreau, Souvenirs d'un gouverneur de la Banque de France, Librairie de Medicis, Parijs, 1954; Vries, Joh. de, Geschiedenis van de Nederlandsche Bank deel V, Visserings tijdvak 1914-1931, NIBE, Amsterdam, 1989.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Ons Bloemendaal | 2017 | | pagina 28