PARKWEG 10,
BlGEMENDAAl
GODFRIED BOMANS
www.onsbloemendaal.nl
14
nr. 4 winter 2019
Huis Boshof aan de Parkweg nr. 10, Bloemendaal (Foto J.Teengs)
Gert Jan van Setten
Van bekeerling tot rabbijn
De pas-joodse Izak werd eerst
besneden en tot verbazing van
iedereen slaagde hij erin al snel
goed Hebreeuws te lezen, hoewel
die taal hem weer in het Jiddisch
werd bijgebracht. Nadat zijn vader
al na twee jaar overleed, werd hij
opgevangen door Meijer Gans.
Die leerde hem het diamantvak,
waarin Izak vervolgens twintig jaar
als diamantklover werkte. Toen dat
door ziekte niet meer mogelijk was,
zorgden vrienden ervoor dat hij al
zijn tijd kon besteden aan het liefste
dat hij deed: Torastudie. Vanaf 1780
fungeerde hij als leraar aan het
Beth Hamidrasj (leerhuis) Ets Haim
(levensboom) van de Asjkenazische
gemeente in Amsterdam. De
destijds beroemde opperrabbijn
Saul Amsterdam, in orthodoxe
kringen aangeduid als de Binjan
Ariël, was zeer op hem gesteld en
betrok hem bij veel halachische
(joods-juridische) beslissingen.
Izak was ondertussen gelukkig,
maar wel arm. Zo arm dat hij de
bruidsschat voor zijn dochter
Rebecca niet kon betalen. Om toch
aan geld te komen, schreef hij in
recordtijd het boek Zera Jitschak
(1789), een halachisch-ethisch werk.
Zo kon hij toch zijn dochter laten
huwen met haar bruidegom.
Toen Saul Amsterdam in 1790
overleed, was de grote vraag wat
nu moest gebeuren. Het debat
was of Saul opgevolgd moest
worden door zijn zoon, Jakob
Mozes uit Kleef, of door een van
zijn beste leerlingen, Izak Ger (Izak
de bekeerling). Omdat de joodse
gemeente niet direct een keuze
kon maken, namen drie rabbijnen
tijdelijk het opperrabbinaat van
Amsterdam waar. Een van hen was
Izak. Uiteindelijk werd toch aan
Jakob Mozes de voorkeur gegeven.
De relatie tussen Jakob Mozes en
Izak lijkt vanaf het begin niet heel
succesvol te zijn geweest.
Religieuze vernieuwer
Inmiddels veranderde de
politieke context ingrijpend: in
1795 voltrok zich de Bataafse
Revolutie. Een jaar later werden de
joden gelijkberechtigde burgers.
Izak bezong deze emancipatie
enthousiast in een Hebreeuws
lofdicht. Jakob Mozes was er heel
wat minder gelukkig mee: hij zag
door de emancipatie zijn macht
als opperrabbijn afbrokkelen en
verzette zich heftig.
Binnen de joodse gemeenschap
voerde een aantal intellectuelen
het pleidooi om de democratische
veranderingen in de Republiek ook
een joodse vertaling te geven. De
Amsterdamse joodse gemeente
zou zich aan moeten passen aan de
eisen van de tijd. Dit werd een groot
conflict toen de opperrabbijn en
de bestuurders weigerden om de
‘Verklaring van de rechten van de
mens en de burger' in de synagoge
voor te laten lezen.
De spanning liep hoog op en in
1797 kwam het tot een scheuring:
de joodse intellectuelen verlieten
de grote Asjkenazische gemeente
en begonnen een eigen, nieuwe
gemeente onder de naam Adat
Jesjoeroen. Tot verrassing van
velen werd al na drie dagen
bekendgemaakt dat Izak
Graanboom als hun rabbijn dienst
zou doen. Graanboom werkte nauw
samen met de intellectuelen om de
nieuwe gemeente aan te passen aan
de nieuwe tijd. Hij stond erop dat
alles gebeurde binnen de grenzen
van de halacha (het joodse recht),
maar was zeer voor democratisering
van het bestuur, meer decorum
en stijl in de synagogediensten
(in navolging van de Portugese
joden) en voor meer gebruik van
het Nederlands in plaats van het
Jiddisch. De eigen synagoge werd
in 1799 met een symfonieorkest
en een toespraak van Graanboom
geopend.
Tot aan zijn dood in 1807 diende
Graanboom de ‘Neie Kille' (nieuwe
gemeente) van zo'n 500 leden. Hij
kreeg felle verwijten en scherpe
afkeuring over zich heen vanuit
de ‘Alte Kille' (oude gemeente).
Desondanks hield hij stand en
slaagde erin om een nieuw type
joodse gemeente te ontwikkelen,
beslist nog altijd orthodox, maar
met veel gevoel voor stijl en passend
bij de progressieve politieke
identiteit van zijn leden.
Graanboom werd op de eigen
joodse begraafplaats van de ‘Neie
Kille' begraven, op Overveen.
Tijdens de begrafenis beloofden
alle aanwezigen om trouw te blijven
aan Graanbooms beginselen.
Lang hielden zij die belofte niet:
een jaar later, in 1808, werd de
gemeente al gedwongen door
koning Lodewijk Napoleon om weer
terug te keren in de boezem van de
moedergemeente. Alle religieuze
vernieuwingen van Graanboom
werden weer teruggedraaid. Het
enige dat resteerde was de eigen
begraafplaats, waar tot op heden
de nazaten van degenen die tussen
1797-1808 lid waren geweest van
de ‘Neie Kille' nog altijd begraven
worden.
www.
joodsebegraafplaatsoverveen.nl
Bronnen: dit artikel is gebaseerd op
de Hebreeuwse kroniek van Israël
Graanboom (gepubliceerd in Studia
Rosenthaliana 1:2 (1967); het boek
Melits Josjer (1809) en het archief van
Adat Jesjoeroen in het Stadsarchief
Amsterdam.
De Stichting tot Instandhouding
van de Joodse Begraafplaats in
Overveen zet zich momenteel in om
de tombe van rabbijn Graanboom te
restaureren. Hoognodig, zoals op de
foto te zien is. De Stichting is daarom
zeer erkentelijk voor bijdragen te
storten op rekeningnummer:
NL 77 ABNA 0811828743 ten name
van Stichting tot Instandhouding
van de Joodse Begraafplaats te
Overveen.
Dr. Bart Wallet is universitair docent
politieke geschiedenis aan de Vrije
Universiteit Amsterdam en joodse
geschiedenis aan de Universiteit van
Amsterdam.
Godfried Jan Arnold Bomans (1913 - 1971), vijftig jaar geleden een
zeer bekende literator, presentator en publiekslieveling, was geen echte
Bloemendaler en zelfs niet helemaal een echte Haarlemmer, hoe graag
hij daar ook voor doorging. Hij werd geboren op 2 maart 1913 in Den
Haag, aan de Bierkade. Niet direct een adres waar je mee voor den dag
kunt komen, maar gelukkig verhuisde de familie al een halfjaar later
naar Parklaan 12 in Haarlem.
J1IL