15 April 1909.
4
Houten voegt hieraan toe. dat, ais andere gemeente-ambte-
naren 2iek zijn, hunne plaats wordt vervuld ten koste
der gemeente; en de heer Van Wickevoort Crommelin, dat
als niet haar broeder de betrekking had waargenomen, dan
een ander het had moeten doen.
De heer Honig vraagt, wat hieromtrent in de instructie
der tolgaarster vermeld staat, waarop de Voorzitter ant-
woordt, dat zij in zulk geval iemand onder hare verant-
woording den tol moet laten waarnemen, terwijl niet over
de kosten gesproken wordt.
Spreker gaat accoord met het gesprokene door de hee-
ren Van Houten en Van Wickevoort Crommelin, hij zou
het onbillijk achten haar de geheele kosten van waarne-
ming te laten betalen, het bedrag van f 50 is slechts eene
vergoeding, haar broeder toch heeft in die 16 weken meer
dan f200 loon verspeeld, ook zou niet om eene vergoe-
ding gevraagd zijn, als de ziekte slechts 4 6 weken had ge-
duurd, het is ongelukkig als juist bij ziekte een gezin zich
moet bezuinigen, spreker meent dan ook, dat de gemeen-
te nu de tolgaarster niet aan haar lot mag overlaten.
De heer Van Wickevoort Crommelin zegt, dat het alge-
meen ideé is, dat weinig tollen zoo goed en conscientieus
worden behandeld.
De heer Van den Berg verklaart niets af te dingen op
de groote plichtsbetrachting, maar hij is tevens overtuigd
dat de broeder zijne zuster niet alleen kon laten liggen,
waarop de heer Van der Weiden hem opmerkt, dat dit
geen plicht van den broeder moet genoemd worden, maar
hulpvaardigheid.
De heer Van der Berg antwoordt hierop weer, dat de
heer Van der Weiden hem niet goed begrepen heeft, waar-
na de Voorzitter uiteenzet, dat er tusschen de heeren een
misverstand heerscht, omdat over tweeerlei plicht is gespro-