26 October 1909. —15— geeft toe, dat de opheffing van den tol een nadeel voor den weg zou zijn, maar merkt op, dat de weg er ligt om gebruikt te worden ten algemeenen nutte. Omtrent de opmerking, dat de gemeente de f 1000 per jaar wel noodig heeft, zegt de Voorzitter dat dit verschil zeker gevoeld wordt, doch dat Burgemees- ter en Wethouders meenen, dat men dit voordeel des- noods moet laten varen met het oog op de gelijkheid tegenover iedereen. Verder zegt spreker, dat, als de tolgaardster den dienst niet meer kan waarnemen, van Burgemeester en Wethouders toch een voorstel zal komen om haar eene vergoeding te verleenen. De heer Van Houten wenscht aan de door den Voorzitter aangevoerde argumenten nog dit toe te voegen, dat de opheffing nu wordt voorgesteld, om- dat de tolgaardster wegens ongesteldheid niet in func- tie zal kunnen blijven, en, wanneer dan een anderzou moeten benoemd worden, men dien man, als over een paar jaar de tol toch wordt opgeheven, ook weer zou moeten pensioneeren. De heer Honig is het niet eens met den heer Van Houten, dat de ongesteldheid van de tolgaardster een motief is, om den tol op te heffen, waarop de Voor- zitter antwoordt, dat dit inderdaad geen hoofdargu- ment is, maar dat de opheffing van den tol reeds meer bij Burgemeester en Wethouders is besproken en dat dit geval nu de aanleiding was, tot het voor- stel. De heer Van Meeuwen zegt, dat de heer Van den Berg, den to! niet doorrijdt, omdat deze daar niet behoeft te wezen maar, dat anderen zooals de kruide- niers, slagers en industrieelen den tol niet kunnen misrijden en dan moeten betalen.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Raadsnotulen Heemstede | 1909 | | pagina 15