30 December 1909.
21
Verordening
op de
snelheid
van varen.
Te hooge
waterstand.
De heer Van den Berg antwoordt hierop, dat de
oorzaak van dat inkalven is, het varen van stoom-
vaartuigen in de Glippervaart met zoo'n woeste gang,
dat door de zuiging schuiten van het anker gerukt
werden; de smalle vaarten in deze gemeente zijn niet
geschikt, om daarin met stoombooten te varen; met
het oog op de kostbare verdieping van de Wipper-
vaart en de Zandvaart acht spreker het spoedeischend
dat zal gemaakt worden eene verordening, waarbij
eene maximum- snelheid van varen wordt bepaald met
zeer hoog boetestelsel.
De Voorzitter is wel bereid eene dergelijke veror-
dening te ont'werpen, maar wijst er op, dat de Gemeen-
teraad de boete nooit hooger kan bepalen dan f25.
Als de heer Van den Berg nog nader op spoed
aandringt, belooît de Voorzitter in de volgende vcr-
gadering de verordening te zullen indienen.
De Voorzitter zegt dan, dat inderdaad de waterstand
ongekend hoog is geweest; volgens de couranten was
Rijnland niet in staat spoedig het boezemwater af te
pompen, omdat eenige stoomketels in reparatie wa-
ren; spreker kan niet officieel bevestigen, of nu wer-
kelijk de fout van Rijnland zoo groot was.
De heer Van den Berg zegt in het bezit te zijn
van een courant, waarin vermeld staat, wat de heer
Krelage, Voorzitter van het Hoofdbestuur der Alge-
meene Vereeniging voor Bloembollencultuur, in zeer
hoffelijke woorden aan Rijnland heeft ten iaste gelegd,
spreker vervolgt dan dat Rijnland er voor van langs-
moet hebben.
De Voorzitter gelooft, dat de heer Van den Berg
met deze vrij krasse uitdrukking wel wat ver gaat, het