31 Maart 1910.
6
hij is van eene andere meening, dat door dwangmaat-
regelen en verordeningen en het scherp naleven van
de wet, het drankmisbruik wel kan worden tegenge-
gaanhij gelooft niet dat adressanten sluiting der
drankgelegenheden verwachten, doch dat zij hopen dat
er iets goeds uit het adres zal geboren worden; hij
vraagt, of niet het verbod bestaat om aan personen,
die in kennelijken staat verkeeren, sterken drank te
schenken.
Op het bevestigend antwoorJ van den Voorzitter,
vervolgt de heer Van den Berg, dat dikwijls bij open-
bare dronkenschap de vraag bij hem is opgekomen,
hoe komt zoo iemand dronken; hij vraagt, wie schul-
diger is, hij die zich bedrinkt of hij die een ander
volschenkt; spreker hoort nooit er van dat proces-
verbaal wordt opg;maakt tegen dengene, die iemand
dronken schenktvan personen, die reeds in wagge-
lenden toestand verkeeren, schenkt een tapper nog het
glas voltegen de opwerping, dat het moeielijk te
constateeren is, merkt spreker op, dat de bedrijvers
van misdaden meestal ook niet op heeterdaad betrapt
worden, spreker zou gelijk onderzoek ook ten op-
zichte van de tappers wenschen toegepast te zien
Nog op een anderen maatregel wil spreker wijzen
en wel, dat gelet werd op het onbeheerd staan van
paarden voor kroegen, hij zou wenschen, dat daarte-
gen scherp werd opgetreden, dit zou het plakken ver-
hinderen hij haalt voorbeelden aan, dat paarden uren-
lang onbeheerd voor kroegen staan, het gaat niet aan
om iemand zoolang bij een paard te zetten, hij heeft
de stille hoop, dat op dit gebied iets goeds uit het
verzoek zal geboren worden.