28 October 1910.
20
aanbieden van eene bus voor eene gave voor de Al-
gemeene Armen. Spreker zegt, dat het eene herhaling
is van hetgeen hij reeds vroeger daarover gesproken
heeft, bij een droevig sterfgeval bijvoorbeeld van vrouw
of kind, na een roerende grafrede, verlaat men vol
droefheid de begraafplaats en dan wordt U eene bus
toegestoken en moet men met de hand in den zak;
niet om het geld, dat gegeven moet worden, is spre-
ker er tegen, maar omdat het hem tegen de borst
stuit.
De Voorzitter antwoordt, dat dit eene teêre quaestie,
eene gevoelsquaestie is, hij vermoedt, dat het gebruik
is ingesteld, omdat men dan onder den indruk is en
in eene zekere stemming, dat men er voor gevoelt
om menschen, die onder andere treurige omstandighe-
den verkeeren, iets te geven. Spreker weet, dat on-
langs door een Predikant bij het verlaten van het kerk-
hof tot een treurende gezegd is, dat het woord „Ge-
denkt den Armen" dat op de bus staat, zoo'n mooi
woord is. Hieruit blijkt, dat de opvattingen verschillen.
De heer Dr. Droog is van juist geheei tegenover-
gestelde meening als de heer Honig, op zoo'n oogen-
blik gevoelt men, dat het geld weinig waarde heeft
en is het eene genoegdoening iets te geven in de
armenbus.
Ook de heer Q van den Berg kan in deze niet best
met den heer Honig meegaan. Spreker is van meening,
dat de ideé van den mensch in zulke oogenblikken
aan hoogere denkbeelden is onderworpen.
De heer Honig heeft op dat punt eene andere voor-
stelling, hij meent, dat in droefheid en ellende men al-
leen aan het eigen leed denkt en niet over geld; als