14 December 1911.
5
(2.) Indien een werkman tot een hooger bezoldigde
categorie is bevorderd en zijn loon dientengevolge met
niet meer dan f 0.60 is verhoogd (of met niet meer dan
f 1.20 wanneer bij door de bevordering in 3-ploegen-dienst
is komen te werken), zal zijn eerstvolgende periodieke
verhooging van het loon, zoo daarvoor termen bestaan,
niet later geschieden dan op het tijdstip, waarop hij in
de categorie voör de bevordering voor periodieke verhoo-
ging in aanmerking zou zijn gekomen.
Art. 6.
(1.) De verhoogingen gaan in met de eerste loonweek
van het kalenderkwartaal, waarin de werkman een ter-
mijn, genoemd in art. 4, zal bereiken.
(2.) De verhoogingen bedragen voor de werklieden,
die den vollen wekelijkschen werktijd werken, telken-
male f 0.60. Zij bedragen echter f 1.20 voor de jeug-
dige werklieden beneden den 20-jarigen leeftijd, uiterlijk
tot jbij den aanvang van het kaienderkwartaal, waarin zij
den 20-jarigen leeftijd zullen bereiken.
Art. 7.
Indien een werkman (anders dan bij wijze van straf)
wordt geplaatst in een lager bezoldigde categorie dan die,
waarin hij tot dusver was geplaatst, wordt zijn loon zoo-
veel lager gesteld als het verschil bedraagt tusschen de
maxima der beide categorieën. Is de werkman tot de
categorie, «waarin hij tot dusver was geplaatst, gekomen
door bevordering uit een andere categorie, dan wordt
zijn loon bij herplaatsing in de laatstbedoelde (of een
gelijk bezoldigde) categorie echter niet lager bepaald,
dan het loon, dat hij in die categorie zou hebben ver-
diend, wanneer hij daarin was gebleven.