21 MEI 1912.
6
en in het vorige artikel aan Burgemeester en Wethou-
ders verleend, is gebruik gemaakt, worden jaarlijks in>
het Gemoentcvorslag vermeld.
Art. 10.
(1). De vaste en de voorloopig aangesteîde werkman
ontvangt bij zijne indiensttreding een bewijs van aan-
stelling, waarvan de vorm door Burgemeester en Wet-
houders wordt vastgesteld en dat door Burgemeester en
Wethouders wordt onderteekend. Op de aanstelling staat
vermeld, als hoedanig de werkman wordt aangesteld*
eventueele verandering wordt eveneens daarop aange-
teekend.
(2). De losse en de jeugdige werkman ontvangt, uiter-
lijk wanneer hij vier weken werkzaam is, een bewijs
van aanneming, dat door het hoofd van den dienst of
door hem, die in de bijzondere voorschriften daartoe is
aangewezen, wordt geteekend en waarop de dag van zijne
aanneming en het hem toegekende weekloon worden ver-
meld.
(3). Bij zijne indiensttreding wordt den vasten of den
voorloopig aangestelden werkman een afdruk van dit
reglement en van de in het volgende artikel genoemde
bijzondere voorschriften ter hand gesteld tegen een ont-
vangbewijs, waarop hij de verklaring onderteekent, dat
hij van dit reglement en die voorschriften heeft kennis
genomen en zich aan alle hierin opgenomen bepalingen
onderwerpt. Yan de wijzigingen, die in het reglement of
in de voorschriften worden gebracht, wordt hem op
dezelfde wijze een afdruk uitgereikt.
(4). Aan den lossen en den jeugdigen werkman wor-
den de in het vorige lid bedoelde afdrukken tegelijk met
het bewijs van aanneming uitgereikt.