21 MEI 1912.
4
werkzaamheden vereischen, bepaald; met dien verstande,
dat het ten minste zal bedragen, bij aanneming op een
leeftijd van 14 jaar /'1.80 en voor elk jaar ouder f 1.20
hooger. llierbij zal de Ieeftijd, die in den loop van het
kalenderkwartaal waarin de aanneming geschiedt, wordt
bereikt, gelden als de leeltijd, waarop de jeugdige werk-
man wordt aangenomen.
Art. 4.
(1.) Voor zoover de ijver en geschiktheid van den
werkman daarvoor voldoende worden geacht, heeft ver-
hooging van zijn weekloon binnen de voor zijn categorie
gestelde grenzen plaats in de volgende perioden:
a. voor jeugdige werklieden:
telkens nadat zij hun loon 1 jaar hebben genoten;
b. voor de overige werklieden:
1°. wanneer zij op het minimum loon staan, nadat zij
dat loon 2 jaar hebben genoten, of zooveel vroeger als
zij eerder vast of voorloopig worden aangesteld;
2 wanneer zij op een loon van f 0.60 boven het
minimum staan, nadat zij dat hoogere loon 2 jaar hebben
genoten, of zooveel vroeger als zij eerder hoofd van een
gezin worden
3U. wanneer zij op een loon van resp. f 1.20 of /180
boven het minimum staan, nadat zij dat hoogere loon
2 jaar hebben genoten.
(2.) Aan vaste werklieden, die gehuwd of weduwnaar
zijn, en wier vaste weekloon een maximum bedraagt van
f 13.20, of minder, wordt, indien zij meer dan vier tot
hun gezin behoorende wettige kinderen (wettig erkende
daaronder begrepen) hebben te verzorgen, voor ieder kind
beneden 14 jaar een wekehjksche toeslag boven dat loon
gegeven van 60 cent tot een bedrag van ten hoogste
f 1.20 per week.