2 September 1913.
5
lee en samenwerking met andere instellingen van
weldadigheid. Indien ondersteunmg wordt gevraag
voor iemand, die reeds van eene andere instelling
van weldadigheid ondersteuning gemet, pleeg het
Burgerlijk Armbestuur bij zijn onderzoek zooveel mo-
p-eliik overleg met die andere instelling.
lndien ondersteuning wordt toegekend aan lemand
die reeds van eene andere instelling van weldad.ghe.d
ondersteuning geniet, kan het Burgerl.j rm.e,s u"^
het uitreiken van de ondersteun.ng en het toezicht op
den ondersteunde naar gelang van omstand.gheden,
hetzij overlaten aan de andere instelling, hetz.j me,.e
namens die andere instelling doen geschieden.
Art. 18.
Uitbesteding van een persoon in een gez.n heeft
niet plaats, dan nadat omtrent dat gezin betrouwbare
inlichtingen zijn verkregen, waaruit bl.jkt, dat de ui
te besteden persoon daar eene goede verzorging zal
genieten. Uitbetaling geschiedt niet bij bedeelden noch
bij personen, die misbruik maken van sterken drank
of bij wie voor aanwenrjen van dat misbru.k gereede
aanleiding zou bestaan. noch in het algemeen b.jjper-
sonen. wier zedelijk gedrag aan bedenk.ng onderhev.g
is.
Art. 19.
Op personen, die in gezinnen in de gemeente zijn
uitbesteed en op die gezinnen, wordt door het .^urger-
lijk Armbestuur toezicht gehouden.
Zij stellen zich in het bijzonder op de hoogte van
de behandeling, die deze personen onderv.nden ;en
voor zooveel het kinderen betreft van de behart.ging
van hunne zedelijke en lichamelijke belangen
Uitbesteding van personen buiten de gemeente ge-
schiedt niet, dan nadat het Burgerlijk Armbestuur zich
de medewerking van ter plaatse gevest.gde gesch.kte
personen heeft verzekerd om. overeenkomst.g het be-
paalde in het eerste lid, toezicht te houden.
Art. 20.
Het Burgerlijk Armbestuur draagt in het algemeen
zorg voor de stipte nakoming der Armenwet.