man spreker wi! het minimum weekloon der arbeiders
verhoogen tot f 12 60 en wenscht dit minimum ook
voor de andere categoriën van werklieden bepaald te
zien, b.v ook voor de handlangers.
De Voorzitter vraagt den heer Van der Plas, of
deze regeling ook voor de lantaarnopstekers tevens
blusschers en poetsers en voor de fitîershelpers zou
gelden, waarop de heer Van der Plas bevestigend
antwoordt.
De heer Peeperkorn wijst op het onderscheid in de
werkzaamheden en betoogt, dat voor zwaarder en
moeilijker werk voor den opperman meer bezoldiging
mag verlangd worden dan voor den arbeider. Wanneer
deze personen allen hetzelfde werk verrichten, stond
de zaak geheel anders, en zou spreker voör een
gelijke bezoldiging pleiten doch er is eenmaa! eeo
groot onderscheid tusschen een opperman en een
machinist
Naar aanleiding van eene vraag van den heer Van
Meeuwen deelt de Voorzitter mede. dat het in de
bedoeling van het voorstel van den heer«Van der
Plas is, dat het minimum loon van de arbeiders van
alle categorieën gesteld wordt op f 12 60.
De heer Tromp merkt op. dat de lijn bij de ver-
schillende ambtenaren niet zoo vast doorgetrokken is;
dat de een daar wat meer de hoogte in gaat dan de
ander, schijnt niet zoo bezwaarlijk.
De heer Van der Plas zegt dat het werk voor ar-
beiders, opperlieden en handlangers zoowat op het-
zelfde neerkomt, alleen een voorman heeft wel ver-
antwoordelijkheid, doch een opperman niet.
De heer Mr. Van Tienhoven wil er op wtjzen, dat
er twee grenzen zijn vastgesteld, een minimum en
een maximumgrensBurgemeester en Wethouders
zullen tusschen die beiden in, de loonen kunnen rege-
len.
De Voorzitter antwoordt. dat in den regel de aan
stelling op het minimum bedrag geschiedt en het
maximum bereikt wordt door een aantal dienstjaren
of door tusschentijdsche verhooging bij bizondere
praestatie's.
De heer Mr. Van Tienhoven wilde in deze fijden
Burgemeester en Wethouders wel de bevoegdheid
geven niet op het minimum aan te slellen
De Voorzitter acht dit voor dat College zeer moei-