19
27 Maart 1918.
4
gen van het leven afhankelijk, omvat de verlof- en
nonactiviteitstraktementen, wachtgelden, pensioenen.
lijfrenten, alsmede de verschuldigde verstrekkingen
van levensonderhoud, huisvesting of andere zaken en
in het algemeen, aiie verschuldigde uitkeeringen en
verstrekkingen, niet aan de vervulling van een ambt
of dienstbetrekking verbonden, die bij overlijden van
den gerechtigde. of van een derde, eindigen.
Periodieke uitkeeringen, die genoten worden inge-
volge een verbintenis, waarvan de naleving niet in
rechten kan worden gevorderd, worden niettemin als
verschuldigd beschouwd. Deze bepaling geldt niet,
indien de persoon, die de uitkeering geniet, met den
gever samenwoont.
Art. 8.
Als inkomen of dee! van het inkomen wordt niet
beschouwd
a. ten aanzien van minderjarigen, hetgeen zij van
hun ouders voor onderhoud en opvoeding genieten;
b. winst ontstaan enkel door speculatie in fondsen
of goederen, anders dan in de uitoefening van een
bedrijf.
C. ten aanzien van kinderen, bëhuwd- of kleinkin-
deren, hetgeen zij aan onverschuldigde uitkeeringen
genieten van ouders of grootouders, zoolang degene die
de uitkeering doet, in deze gemeente hoofdverblijf
houdt
Art. 9.
De opbrengst eener bron van inkomen wordt, ter
berekening van haar zuiver bedrag, verminderd met
de kosten tot verwerving, inning en behoud der op-
brengst en met de op de opbrengst rustende lasten,
zooals
de bedrijfs- en beroepskosten, waaronder worden
verstaan de kosten noodig voor de uitoefening van