12 Februari 1920
17
voor de reclames. 't Wordt nu, zooals het Rijk deze
inkomens ook berekent.
De heer de Wilde vindt art. 21 wat zwak. Hij zou
geen inzage van boeken enz. willen vragen maar
eischen.
De Voorzitter deelt mede, dat een onjuiste aangifte
slrafbaar is. Bovendien zullen ze waarschijnlijk veel te
hoog worden aangeslagen, zoodat het artikel werkt
als een stok in den hoek. Men heeft iemand in de
gelegenheid gesteld tot juiste aangifte en dan moet
hij het zelf maar weten.
De heer Honig zegt, dat men niet verplicht is boek
te houden.
De heer de Wilde merkt op, dat men nu ook riet
verplicht wordt inzage te geven.
1 -e Voorzitter denkt, dat men wel eieren voor zijn
geld zal kiezen en inzage verleenen.
Ue heer de Wilde zag gaarne opgenomen de bepa-
ün dat men bij ambtshalven aanslag geen recht'van
teclame heeft. Veel menschen verzoeken ambtshalve
aangeslagen te worder. Is de aanslag te hoog, dan
reclameeren ze. maar is deze te laag, dan houden zij
zich sti Zou het niet mogelijk zijn -zoo vraagt spreker-
om te bepalen, dat men zich bij een ambtshalven aan-
slag moet neerleggen.
De Voorzitter wijst er op, dat men nu een contro-
'eur krijgt en dat dit wel zal helpen.
De heer Honig vraagt, of men nog recht heeft te
reclameeren, wanneer men heeft verzocht ambtshalve
te worclen aangeslagen. Sprekcr meent van niet
>e Voorzitter zegt. dat men dit recht steeds heeft.
Spreker is overtuigd. dat er heel veel menschen zijn
die denken :„ik glip er wel door", maar er ook veel
zijn, die er geen weg mee weten en ambtshalven aan-
slag gemakkelijker vinden.
iiij zou het hard vinden, onr deze menschen het
recht van reclame te ontnemen.
De heer de Wilde wijst er op, dat het meest men-
schen met groote inkomens zijn. die ambtshalve aan-
slag vragen.
De Voorzitter vindt het dan juister den ambtshalven
aanslag heelemaal te laten vervallen.
De heer van Unen zegt, dat wanneer het beschrij-
vingsbiljet niet teruggestuurd of niet ingevuld wordt,
men ze toch ambtshalve zal moeten aanslaan.