Ij April 1920.
Art. 5.
Indien vöör het verstrijken van den termijn. waarvoor
het recht is betaald, de vergunning wordt ingetrokken,
worden, tenzij die intrekking op verzoek van den be-
langhebbende of door niet nakoming der gestelde
voorwaarden plaats heeft, de bïtaalde gelden in ver-
houding van den verminderden tijd van °gebruik teru^-
gegeven.
Art. 6.
Van deze heffing i's vrijgesteld het gebruik van ge-
meentegrond als bedoeld in art 1A voor reeds vöör 29
October 1895 bestaande inrichtingen als daarin genoemd
en het gebruik van gemeentegrond als bedoeld in art.
ird voor reeds vöör 6 Mei 1898 bestaande werken als
daarin getioemd.
Van deze heffing is ook vrijgesteld het gebruik van
gemeentegrond uitsluitend bestemd voor reeds vöör
1 Januari 1910 bestaande buiten het gevelviak uitste-
kende uitbouwen, die met het desbetreffende gebouw
muuivast zijn verbonden, tenzij voor dat gebruik ver-
gunning werd verleend, tegen betaling eener retributie.
bveneens is vrijgesteld het gebruik van gemeente-
grond of het hebben van particuliere werken of in-
richtingen, waaivan belanghebbenden zich het recht
bij overeenkomst hebben voorbehouden alsmede in het
geval dat de verplichting tot betaling der rechten het
gevolg zou zijn van een door het gemeentebestuur be-
vo'en wijziging van den bestaanden toestand.
Art. 7.
De invordering dezer belasting geschiedt overeen-
komstig het bepaalde bij de vero.dening van heden.
Art. 8.
Deze verordening treedt in werking eene maand na
den datum der Koninklijke goedkeuring, behalve voor
de rechten vermeld in art. 1 onder A en B voor
welke zij wordt geacht in werking te treden od
1 Januari 1921. r
Älsdan vetvallen de verordeningen op de heffing
dezer rechten vastgesteld bij raadsbesluiten van 7
Maart 1907 en 30 November 1909,
Gedaan ter openbare vergadering van den Z-o
April 1920.
De Secretaris,
De Voorzitter,
I
'Yi'i" 111 i