26 OCTOBER 1922
Artikel 33.
Indien Burgemeester en Wethouders dit noodig oor-
deelen is, onverminderd het bepaalde bij artikel 26,
de eigenaar van vleesch, waarvan onbruikbaarmaking
krachtens de Vleeschkeuringswet en de te harer uit-
voering gegeven bepalingen, moet plaats hebben, ver-
plicht dezelve, onder opvolging van de daaromtren
door den Directeur te geven voorschriften, ter on-
bruikbaarmaking te vervoeren of te doen vervoeren
naar het Openbaar Slachthuis te Haarlem.
Artikel 34.
Behoudens het bepaalde bij artikel 33 moet vlee:sch,
waarvan onbruikbaarmaking krachtens de Vleeschkeu-
ringswet en de ter harer uitvoering gegeven bepalin-
gen heeft plaats gehad door of vanwege den eige-
naar op de door Burgemeester en Wethouders te
bepalen plaats en wijze onder toezicht van een der
ambtenaren, genoemd in artikel 44 van de Vleesc -
keuringswet zoo spoedig mogelijk wcrden begraven
of vernietigd.
Artikel 35.
Indien vocrwaardelijk goedgekeurd vlcesch, naar 'net
oordeel van den Directeur of den Keuringsveearts niet
overeenkomstig wettelijk voorschrift binnen de gemeente
kan worden bruikbaar gemaakt voor voedsel îs de
cmenaar verplicht het zoo spoedig mogelijk te ver-
voeren of te doen vervoeren naar het Openbaar
Slachthuis te Haarlem, teneinde het aldaar een dei
bewerkingen, bedoeli in artikel 54 letters a c en d
van het Koninklijk Besluit van 5 Jum 1920, Staatsblad
no. 285 te doen ondergaan.
Artikel 36.
Bij voorwaardelijke goedkeuring van slachtdieren of
vleesch en bij afkeuring van vleesch geeft de Direc-
teur op verzoek van belanghebbende daarvan een
schriftelijk bewijs af, waarin vermeld îs de datum en
zoo mogelijk ook het uur der keuring.